# ‘Als je gedachten kon lezen…’
Een vuur vlamt in de verte op het eiland.
‘Iedereen is weg’, denkt Bonifatius,
‘de schipbreuk eeuwen geleden. Wie is dus
nog hier?’ Hij neemt zijn staf, strompelt door het zand,
zijn mijter onder de arm. Wat daar toch brandt!
Het is zijn eigen schip. Stukken hout die zus
en zo verspreid lagen, zijn een welkomstkus
van laaiende warmte aan de waterkant,
een bron van licht. Er zit een man die omkijkt
en hem groet. ‘Dag vriend! Een visje? Een glas wijn?
Ik ken je wel, ik hoorde je gedachten.
Er is geen tijd, we hoeven niet te wachten.
In dit tussengebied mag alles er zijn.
Einde of begin, is, hoe je het bekijkt.’