Terwijl ik met een oma-gangetje en de wind in de rug, over het Johnsonpad langs de Lage Vaart, en langs de sportvelden fiets, kijk ik wat soezerig naar de rondhollende jongens, allemaal in de kleuren van hun club, met een bal, of met twee of drie ballen. De coaches, in het zwart, staan langs het hek en roepen van alles.
Ik begrijp niets van voetbal en ik was toch 20 jaar getrouwd met een man die elke woensdagavond en elke zaterdag en zondag… Ik begreep alleen de kat, die urenlang met twee pootjes wanhopig naar de bal sprong die rondvloog op het zwart-witte scherm.
Opeens een schreeuw. Wat? Daar komt de bal. Een van de jongens heeft die over het hek gelanceerd, die vliegt nu met een kalme boog voor m’n fiets langs, over het natte greppeltje en eindigt bij een boom, poef, in het metershoge gras met het bloeiende fluitenkruid aan de andere kant van het fietspad. Ik stop en stap af.
‘Mevrouw! Mevrouw! We gaan ‘m straks wel halen!’ De jongste coach, ook in het zwart, heeft het hek vastgegrepen en kijkt wanhopig.
‘Laat me maar even zoeken, ik heb heus tijd genoeg.’ De voetbalvelden liggen lager dan het fietspad en dan, ik zat ook nog op de fiets. Zo’n coach zal best ruimtelijk inzicht hebben, maar hij heeft vast niet gezien waar het ding ligt – en dan wordt het wachten tot de late herfst.
Verderop is een dammetje, daar kun je de greppel over. Ik tel even, het is de vierde boom, en dan stap ik er naartoe via het omweggetje. Langzaam, want zonder stok valt het niet mee als je bijna 73 bent, met zwaar artrose.
Er is een wandelpaadje, maar niet naar die vierde boom. Dan maar voorzichtig stap voor stap waden door gras en bloeiend fluitenkruid. Het reikt tot m’n middel. Oppassen dat ik niet in het slootje val. Waar was het nu: ongeveer 1m ten zuiden van die boom, toch?
Ik draai me om, naar het zuiden, en daar ligtie. Diep in het gras. Onzichtbaar, tenzij je alles afmaait. Ik til de bal even triomfantelijk boven m’n hoofd en zie het ongeloof op het gezicht van de coach, 20m verderop. Hij steekt z’n handen omhoog: ‘Gooit u maar even…’
Nou, dat dacht ik niet. Als ik 5m ver kan gooien is het mooi. Ik wandel er kalm mee terug naar het fietspad en dan, fijn ermee stuiterend, terug naar het hek. De jongen lijkt wel een halve meter langer dan ik als hij reikt naar de bal, die ik over het hek wip.
‘Dankuwel!’, en weg is hij. Ik draai me om, grinnikend. Eerst je bal kwijtraken en dan terugkrijgen van een oud omaatje met een fietshelm op, dat is geen zondagse voetbal-heldendaad die je je wilt herinneren.
Terwijl ik terugloop naar m’n fiets, zie ik een zondagmiddag voor me van zo’n 65 jaar geleden. De bal die over het slootje op het landje van de boer terechtkwam, tegenover de Marconistraat waar we toen woonden. Hoe ik de bal voorzichtig ging halen en toch ineens ontdekt werd en achtervolgd door de schreeuwende en tierende boer.
Hoe ik dan maar via het slootje ontsnapte, een flinke zeikerd haalde, zoals we dat in plat Haarlems uitdrukten, en drijfnat thuiskwam. Ook met bloedzuigers.
Mijn moeder was niet blij met de drijfnatte schoenen.
En de bloedzuigers? Gewoon laten zitten. Als ze vol zijn laten ze vanzelf los.