‘DE DEINING GEKEERD’

“…wie duwt de golven van de zee terug?
het pogen zelf doet weer een golf ontstaan…”

J.H. Leopold

1 opmaat
als het aanlandige wind is
en springtij,
hoogwater
en volle maan
dan fluistert men in de tram
‘Heb je het nieuws gehoord?’
bedoeld is: het weerbericht

Het was aanlandige wind.

2
LIEFSTE
Er was geen zoutere geur dan de jouwe.

Je omvatte me, je bewoog me, je dreef me, je
weidsheid
bracht elke golf in mij tot rust.

Zover het oog reikte zag ik oppervlak,
deinend groen, blauw, turquoise, iriserende
huid, lichtend, optillend vermogen, doorwaadbare
buiging, beweging, evenwicht vol leven, eeuwig-
heid vol zindering, trilling, oneindig
lichaam

amniotische vloeistof, vruchtwater

van de eerste eencellige tot het brein van de Tyrannosaurus Rex
van de zweepdiertjes tot de werking van lever en schildklier
van het licht in de ogen van de axolotl tot de vuurzwaaiende Neanderthaler
in de tijdelijke eeuwigheid van drie-en-een-half miljard jaar

de oceaan die de aarde omvat
vol vissen in scholen en eenlingen, de kraken, de grote octopus
walvis, vinvis, bultrug, noord- en zuidkaper
potvis en narwal, beloega, de spitssnuitdolfijn
en plankton en krill – de baleinen
oceanen, hoe zwaar is de wereld?

hoeveel evenwicht, één zee alle zee, één zeewater,
één enkel glas vol, nee, één druppel
nee, één oceaan die de aarde omvat
is schepper, voortbrenger
minnaar

er was geen zoutere geur dan de jouwe
je omvatte me, je bewoog me, je dreef me, je
weidsheid
bracht elke golf in mij tot rust
en we dansten, we dreven

en ik rolde om, met mijn hoofd in je schoot en toen zag ik je diepte en het zand op de bodem
er was dus een bodem
er was bodem
er was land

ik kon er niet zijn en niet ademen
maar er was land
en een keuze

ik rolde terug, hief mijn hoofd uit het water en zwom alsof mijn leven ervan afhing
leven, dat hing ervan af
van het strand
jouw strand
mijn strand
jouw branding
mijn land
en de zon ging onder

er was geen zoutere geur, schepper, minnaar
en ik trok me terug

het land in je omarming
werd het land dat je tegenhield
je deining die mij aanspoelde
liep op tegen het schip dat je huid doorsneed met haar kiel
het zout dat je achterliet in mijn tranen
verbleekte op de hand die je leeg viste
die plastic achterliet
ritselend

ik trok me terug
en het land groeide een dijk

ik weefde losse schermen van wilgentenen
zette die in je zuigende getijden tot er kleideeltjes in achterbleven
tot er nieuw land aanslibde waar ik nieuwe dijken omheen zette
en weer wilgenteenschermen ervoor
waarop nieuw land
aanslibde
en dijken

Ga weg, zee
moge je zout uit de aarde regenen
zoetwaterrivieren je vullen
plastic je verdoezelen

ik zette een zandwal tussen jou en mij
duinen en helmgras en basaltblokken
met duinparelmoervlinder, kommavlinder, bruine eikenpage
zeldzaam, genoeg, ooit jouw eigen schepping
maar gebied brak aan

ik maakte een weg, mijn stappen zijn veilig
mijn deining is van mij, de hand op mijn heupen
de mijne
een armlengte, een dijkbreedte, een landengte
weg van je verlangen
en je geur waait me achterna
tussen uitlaatgassen en vers asfalt

ik geef je een naam:
buitendijks, buitengaats
kolkende maalstroom
duizelende golfslag
breekwater, doodtij, dijkafslag
verwoester

ik ontnam je een zout bassin vol vis en gewemelte
en mijn land brak aan, mijn tijd
vulde een zee vol wrakhout, het zout spoelde weg met rivieren
Eem, Vecht, IJssel en Amstel
vullen een meer nu met zoet, ze bannen je achter de sluizen
‘afsluitdijk’ is voorgoed een richting
van stormvloed en leeftocht en ebbend getij
naar een broedseizoen vol toeristen

en dan komt de zeearend

ik bouwde een land op
met dijken en polders
met windenergie en waterbeheer
met maaiende molenwieken

ik keer je de rug toe, zee, liefste, zee, zo diep als ik sta
drassig eerst, vast land dat inklinkt alsof het muziek is
maar soms, als de meeuwen roepen
met mijn hoofd in de wind, mijn ogen die tranen, mijn zout
jouw zout

en onder mijn voeten liggen de schepen
ingekuild, vast in de grond
alsof ik voor altijd aan dek sta
aan bakboord: land
stuurboord: ook land

maar de zee

*Voorgedragen bij de opening van de tentoonstelling 
"De deining gekeerd",
Provinciehuis Flevoland, dd. 20 apr 2018: 
Expo ‘De deining gekeerd’ in provinciehuis
** Zie ook https://www.facebook.com/ProvincieFlevoland/videos/1650964871650132/ vanaf 10:10min

DE KOOLMEES EN DE GENERAAL

Als je hier uit de deur naar de kersenbloesem loopt en dan naar links, vind je binnen enkele minuten aan de linkerkant een voortuintje met een groot beeld. Ik fiets er regelmatig langs, altijd met een half oog op de auto die ervoor geparkeerd zal staan, want dat is steevast een oude Amerikaanse slee met van die haaienvinnen achterop. Prachtig.

De eigenaar van het pand handelt erin, denk ik, want er staan steeds andere auto’s. Ik heb hem er weleens op aangesproken toen hij net uitstapte. Hij reageerde nogal schrikachtig totdat hij begreep dat ik een stille bewonderaar ben die trouwens zelf niet rijdt. Maar goed, daar gaat het nu niet over.
Het gaat over dat beeld.

Ik dacht dat het een boeddha was. Gewoon zo een die je in de tuinwinkel kunt kopen maar dan levensgroot. Maar op zeker moment zag ik tot m’n droefenis dat iemand ’m het hoofd had afgeslagen. Wie doet nou zoiets? Ik fietste mopperend verder.

Intussen was het me opgevallen dat het helemaal geen boeddhabeeld was. Het was iemand met een kuras aan van over elkaar heen vallende lamellen, oorspronkelijk vast van een dik soort leer.
Het was een militair.

De enige militair die me te binnen schoot, was generaal Guan Yu, omdat die ook een groot beeld heeft vlak achter de ingang van restaurant T’ang Dynasty, een kleine honderd meter verder in diezelfde noordelijke fietsrichting. Al staat generaal Guan Yu eigenlijk altijd en dit beeld was neergezegen op één knie, de linker.
Maar nu dus zonder hoofd.

Ik bleef erop letten als ik er langs fietste. En dacht elke keer, heen of terug van het station: jakkes.
Tot vandaag.

Vanuit m’n ooghoek zag ik iets langs flitsen en dat verdween in het hoofd. Oh nee, in de opengeslagen opening van de kapotte hals, zo te zien met wat scherpe uitsteeksels rondom.
Huh?

Ik stopte. Ik keek om me heen: even niemand te zien. Terwijl al dagen allerlei volk met foto- en filmcamera’s en smartphones het fietspad onveilig maakt vanwege de prachtige kersenbloesems.
Ik schuifelde met fiets en al voorzichtig wat achteruit om goed zicht te hebben op de onthoofde hals.

Daar kwam een koolmees uit.

Koolmezen zijn een gedecideerd soort vogels. Ze weten wat ze willen. En ze weten ook hoe ze dat héél duidelijk moeten communiceren. Ik ben al eens uitgescholden door een koolmees omdat ik het gedurfd had om de meidoorn te snoeien: ‘…en er zaten zulke lekkere miertjes op die takken!’. En kortgeleden nog maakte een koolmees zich hevig druk om het feit dat ik de pindaslingers had verwijderd. Gelukkig was ik zelf even niet in de tuin. (Ik durfde me er die dag ook niet meer te vertonen.)

Maar deze koolmees kwam uít de hals. En toen ik bleef staan, vloog hij (zij?) daarna weer ín de hals. Zo te zien met een bekje vol lekkere insectjes.

Even nog dacht ik: zal ik de bewoner inlichten. Maar nee. Stel je voor dat er iemand gaat staan kijken. Dichtbij. Of nog meer iemanden. Einde verhaal wat de kleine koolmeesjes betreft.

Ik heb zelfs geen foto gemaakt. Van die tien meter afstand zie je er bijna niks van met een smartphone.
Ik ben netjes op de fiets gestapt en naar huis gefietst. En daar zit ik dit nu te tikken.

“…zoetigheid ging uit van den sterke…” denk ik met grote bijbelvastheid.
Is Richteren 14:14, Statenvertaling, lieve lezertjes.

UPDATE: De eigenaar/s hebben er net het hoofd weer opgeplakt (jul/aug). De meesjes zijn vast allang uitgevlogen.

sonnet ‘Almere’ in een verkiezingsmagazine…


ALMERE
De zwanen zwemmen windstil in Almere.
Rietkragen fluisteren. Het avondlicht
schildert de grote ruime hemel dicht
met kleurig goud tussen de wolkenveren.

Zilveren vliegtuigen die hoog passeren,
worden elk een knipogend landingslicht,
een nieuwe ster. De nacht heeft geen gewicht.
Een vleermuis tuimelt langs de coniferen.

Het lijkt zo makkelijk: maak hier een stad.
Gewoon wat huizen, bomen, wegen, mensen.
Het land uit zee ligt open, krijgt een naam.

Op zand met schelpen groeit een tuin, langzaam.
Tussen de werkelijkheid en de wensen
maken we dagelijks ons eigen pad.

---
*Uit mijn dichtbundel “De wet van behoud van energie” (p. 42, Querido, Amsterdam 2007).

**Dit sonnet hangt aan de buitenmuur van een pand aan de Paarlemoervijver, Regenboogbuurt, Almere Buiten, eea. in opdracht van woningcorporatie De Alliantie.

https://www.facebook.com/photo.php?fbid=10215442737809758&set=a.3457048433087.244230.1477143349&type=3&theater

van de alpha

Er zitten helden in die beker wijn en aaseters,
# Yasezi, en doodshelmen.
Waar komt die wens tot heldendom vandaan.
We rijden paarden en breken door de sterrenregen,
we rijden dolfijnen en vinden een schat op het strand.
Maar niemand kent de waarheid.
De waarheid is een ster, verborgen in een witte schelp.
Je vindt die alleen als je een dichter bent,
een échte dichter, aangestuurd door, nou, de Muze.
Die is niet mak. We doden een haan,
we smeren het bloed aan de deurpost, oh nee, op de grond, of
aan de machetes,
we leggen de vévé’s – maar niemand houdt ons bij, zelfs niet
de eeuwigdurende rivier die ons bloed toch kent in haar opstroom, in
haar voorbijgaan.
We wachten.
Er drijft niets voorbij. Een aak ligt aan de andere oever, een containerschip rijdt over de
golven. De rivier kent de weg,
de rivier kent de weg, de rivier is onaangedaan. Die wacht niet, rekent niet
met geld, goud, of batterijen. Of krachtcentrales.
Kracht is de wind. Hijs het zeil, de zeilen!
Wij varen. Vooruit het zeegat, achter de stroom, de wind, en de laster.
Er is leven in de armoe: als er wind is, is er leven.
Wij zijn de toekomst. De toekomst is een delta.
De delta is de toekomst. Steek de dijken door, licht
de verkeerde bakens aan. Laat iedereen
zijn, of haar, lompen, meenemen, aantrekken, weg-
frezen… de dood komt eerder dan ijzer. Dan asfalt, heet uit de ovens. Dan smeltwater.
De wereld is een optie, genomen door een veelvraat, veelkenner, van elders, van Alpha
Centauri A, de ster aan het hoefijzer.
Zo varen de scheepjes voorbij. Ei. Niets
is altijd wat het lijkt.
Ayibobo.

https://de-internet-gids.nl/2018/no1/van-de-alpha

 

peristil

Zoals je deze kènèp uit z’n vel pelt
en zuigend met pit en al in je mond neemt,
(pas op wat je doorslikt!) schel, vol citrus, vreemd
welkom van geurende gaarden, vergezeld

van de lach van manbo Cécilia, telt
het ritme van de yanvalou de leemte
vol, duwt je lippen tot een zeldzaam ontbeend
en zuiver kusmoment als het vruchtvlees smelt –

als de donkere pit zijn weg terug vindt, hand
opent, land verovert, wortelt, bijna thuis,
de last op het hoofd, vooruit lopend naar de

eigen lakou, naar het zuiden, waar de dans
begint, de liederen zingen van het kruis-
punt van hemel en aarde. Aarde. Aarde.

  • Een peristil is het deel van een Haïtiaanse vodoutempel (vaak een hoofdgebouw met bijgebouwen) waar de dansen (met drums en liederen) voor de geestwezens plaatsvinden. Het is geen ‘heilig’ deel van een tempel, maar wordt overdag gebruikt als ontmoetingsplaats voor iedereen die er permanent of tijdelijk aanwezig is.
  • Kènèp is de Haïtiaanse naam voor de knippa, het kleine citrusachtige vruchtje dat in de eerste minuut van de film getoond wordt. Het heeft licht of wit vruchtvlees en vaak een groene schil die eraf wordt gepeld zoals men dat doet bij een lychee. Er zit een pit in.
  • Een manbo, ook gespeld mambo, is een priesteres in Haïtiaanse vodou.
  • De yanvalou is een vodou-dans voor een bepaalde groep geestwezens (de Rada Loa, meer in het bijzonder voor Dambala).
  • De lakou (court, hof) is een Haïtiaanse vodoutempel met hoofd- en bijgebouwen, vaak met woongedeelten en stallen en ergens buiten de stad.

Video: Mattijs van de Port. Zie ook de film Saborear Frutas Brasileiras. Met dank aan Lucas dos Santos Pereira.

 

 

https://de-gids.nl/2017/no1/peristril
(in de link staat een typefout al is de link goed: ‘peristril’)

DE TAAL VAN DE BOODSCHAPPER

 

“Op de vroege morgen toen de gedachte van weggaan de neiging van blijven overwon, zag ik hem de zoom van zijn kleed vullen met rozen, basilicum, hyacinten en geurige kruiden. Ik zei: Je weet, de bloemen blijven niet en het rozenhof komt zijn belofte niet na, en de wijzen hebben altijd gezegd: aan wat niet blijft moet je je niet hechten.” (Saadi, ‘De rozentuin’, in de vertaling van J.T.P. de Bruijn) 

Het jonge rode blad van de rozenstruik in april is alweer groen uitgespreid, fijn gekarteld, een schaduw
voor een heggenmus die druk insecten zoekt, pikt, kakelt.
Het vliegtuiggeluid hoog boven hem maakt hem niet onzeker, zoals het mij doet,
weg, weg, uitgezet? Of de weg naar huis, langs cumulostratus wolken, als een god door de aether
met vleugels aan de voeten en een thyrsusstaf.
Moet ik dan misschien de ontluikende klimop plukken, een dionysisch vers zeggen, een plengoffer van Kretenzische wijn
uitgieten in de Rozentuin, waar geen aarde is die het ontvangt,
alleen een eeuwig bevroren vijver die windveren spiegelt?

‘Wend u, wend u, gij Sulammitische…’
Ik liet de zomen uit mijn handen glippen maar draaide mij niet om
naar het blauw van het tegeltableau, en de pauwen,
naar de twee zuilen die één ingang zijn,
naar de stroming tussen beide.
Kon ik nog terug? (‘Terug, kom terug, Sulammitische…’)
Is niet de enige taak van de boodschapper: breng de boodschap?
Ik ben niet de boodschap
ongeacht welke vorst mij aan u zendt.
Ik schrijf het advies
dat na negen eeuwen aanspoelt op het adres waaraan het is ontsnapt
en eerst exotisch is, dan een gedicht, en tenslotte de adem van een arme danser
die danst voor God. Laat mij u bezien,
een engel zonder lichaam of genade,
bedenk dat niemand mij beter kent dan u
en kies. Er is geen ruimte voor afwezigheid.

Zelfs de roodborst probeert me van de bank te verjagen waar ik zit met een boek dat niet wil vlotten,
een zon die niet wil opgaan, een lied dat verdrinkt in de muntthee
die koud geworden, alleen nog meisjes/mugjes/motten lokt, geen heldere gedachten;
de schaduw van Plato blijft niet achter me op de buitenmuur overeind.

Ik zweer je, ik was zeker van de overwinning,
de laurierkrans uit de keuken lag te geuren op het aanrecht,
de dovemansoren van de dovenetel zwierden rond tussen het onkruid
van mijn wensen en verlangens: naar huis, naar huis –
maar huis was weg, weg, stof geworden, zoals wij allemaal straks – nog even wachten, het duurt niet lang, het doet geen pijn
of bijna niet, net de tandarts;
ik durf niet te kijken.
Ik keek toch.

Is de rechtsstaat voor iedereen
of is het sappelen, zie dat je krijgt waar je recht op hebt, denk je,
of waar anderen zeggen dat zij recht op hebben,
terwijl jij het verschil niet ziet.
Een paspoort heeft geen huidskleur,
huidskleur heeft geen paspoort,
een weg heeft hoogstens een stippellijn. In het midden.

Er vliegt een vink over de heg
zonder rekening te houden met de buren
of met de grens tussen landen en bezittingen.
Er is weinig zo mooi als de werkelijkheid
maar ik begrijp ook niet waarom ik er niet welkom ben,
alsof ik mijn toegangskaartje niet betaald had.
Ik heb dat niet betaald, dat deed mijn moeder.
Ze ligt in de aarde, tussen hier en ginder,
het is dichtbij, ik nam een handvol aarde mee,
kijk maar, dat cederhouten doosje op mijn schrijftafel,
als ik het zo mag noemen, een schriftje op m’n knie.

Weet je waar het lied is gebleven? Het lied van de lijster,
ook het lied van het korstmos, en van de egel; en de basso continuo van een ver onweer, het contrapunt
van de afdruk van een hoefijzer, drie dagen oud, in de sneeuw.
Er kleeft bloed aan.
Het bloeden van goudverf van een icoon, onder duizend kaarsen,
het bloeden van een rode jas in het ochtendlicht,
het bloed van een man die al drie dagen op de grond ligt.
Oud bloed. Zwart als drukinkt, als weerzin, als het oog van de angst,
er valt niets meer te zeggen.
Dacht ik.

Toen kwam de maan op,
in drie delen, een voor elk kwartier;
haal adem, er is geen diepte meer.
Maar:
de ekster greep in. ‘Roept!’

‘Roept, roept!’
Als niemand roept, kan het ook avond worden
en dag en middag, en weer avond;
maar ochtend wordt het niet.
Iemand moet roepen.
Iemand moet roepen, heel hard
en dan moet iemand roepen,
en iemand roept. Iemand, en iemand, en iemand
en iemand, roept.

De ekster spreidde zijn staart totdat alles diepblauw werd;
tot wij zagen dat de cumulostratus en de windvegen,
tot wij zagen dat de Wilde Jacht en de doodsoorzaken
en de onvindbare kogel en het lege bevel,
tot wij zagen dat er onder de taal,
dat er onder de taal een holte was.
Een kleine holte. Net genoeg voor de veldmuis om zich te verbergen,
voor het lied om een grondtoon te verzamelen,
voor één zonnebloemzaad dat wortelde, en uitliep, en werd vertrapt,
en zo dezelfde grond voedde die het had voortgebracht.

Ik keek naar de maan.
Ik keek naar de maan en ik nam mijn glas wijn en behendig,
als een derwisjdanser, met één hand opgeheven en één hand neer-
waarts, zo
liet ik het vallen, drie droppels rood en zoet, en
bevend, belegen zoals ik, eeuwig, gerijpt als God, zoals fotonen
uit de hand van de Maker: dank. Dank, mijn liefste. Ik weet nu
dat je bestaat.

Er is een weg. Ik weet niet waar die is.
Er is een weg. Ik hoor ver klokgelui,
er vaart een schip voorbij zonder dat ik het water zie,
er vliegt een reiger over zonder kaart of kompas. Of GPS.

Iemand knipte de bladeren van de maple tree uit tegen de lucht,
iemand verzamelde het licht van de sterren in een mantel,
iemand zong zachtjes over een nieuw fundament.
Zo heeft God de wereld bedoeld,
zo, dat weet ik zeker.
Niet met zekerheden maar met twijfels.
Met de schoonheid van het eeuwig ignoramus.
Met de liefde van het verloren mogen gaan.
Oh, open de deur, ik stap er in!

Want ergens is een nieuw, en altijd oud, adres.

http://ooteoote.nl/2016/06/vertaallab-79-maria-van-daalen-de-boodschapper/

 

PALMPASEN 2016 * PALM SUNDAY 2016

PALMPASEN 2016: EEN LIED  <English translation: underneath>

*Voor Ere Lievonen, organist. Ook voor mijn dochter Catharina.

In het borduurwerk resoneren de handen,
in petitpoint, de vingers van vroeger,
toen de grootste snelheid die van een vogel was
of van een geoefend skiër langs de helling.
Schrijf eens slalom in de sneeuw
of sneeuw in het zand:
is dat beweging?
Struikel niet:
een halve kruissteek op het rechtzinnige linnen
geeft de naam van de hand
gaandeweg
van linksonder naar rechtsboven –
een engel die wegwiekt
in de steken – rechts, averechts – van ajour, de bezige vingers.
Stilte. En de jaren dat zij leefde.

De rimpelingen van de vijver resoneren in de glazen kom met knikkers en regenwater:
zo beneden, zo boven,
we reconstrueren alles volgens onze eigen bloedlijn.
Daar voorbij zien we niets.
Maar het is er wel.
Sterren die hun gaswolk aanblazen,
zwarte gaten die hun gammastraling volhouden,
licht dat breekt in een oog dat breekt;
goudvissen die hun kikkerdril eten,
mitochondriën die hun moederspoor maken
en sterrenstof verbinden.

Ik wist niet meer wat ik je moest schrijven toen ik las dat je zoon was aangereden en dood was.
Het verdriet stond als een slagboom in de tuin. Alleen vandaag geopend.
Het is altijd vandaag.
Wie bent u, de tuinman?
Raak mij niet aan.
Een aanraking telt niet, in tekst. Niet in lied of muziek.
Aanraken telt niet in mondelinge overlevering.
Noli me tangere. Vertel mij door: dit is de wereld.
Er is maar één weg.
Wie was geboren, stierf eerst.
De schoonheid van het fossiel is eindig.
Ook de dood is eindig.
Wat betekent een plant, een steen, een vlinder,
een electron in het oog van een Rembrandt?
Waarom zou de evolutie zich lineair voltrekken? Ook tijd is onderhevig aan voorbijgaan.
‘Twee maal twee is slechts schijnbaar vier; men moet rekening houden met de slijtage die optreedt bij het multipliceren.’ [1]
Alleen wie het doorgeeft, spreekt.

– – – – – – – – –

[1] Marten Toonder (in : Heer Bommel en de kwade inblazingen, 1967/1968).

– – – – – – – – –
PALM SUNDAY 2016: A SONG

*For Ere Lievonen, organist. Also for my daughter Catharina.

In the embroidery resound the hands,
in petitpoint, the fingers from old times,
when the greatest velocity was that of a bird,
or of a well trained skier along the hillside.
Do write slalom in the snow,
or snow in the sand:
is that movement?
Don’t stumble:
half a cross stitch on the righteous linen
shows the name of the hand
always onwards
from left down to right up –
an angel flies on wings
in the stitches – knit, purl – of openwork, the active fingers.
Silence. And the years that she lived.

The ripples in the pond resound in the glass bowl with marbles and rainwater:
so beneath, so above,
we reconstruct everything according to our own bloodline
beyond which we can’t see.
But it is there.
Stars that blow on their gas clouds,
black holes that keep working on their gamma rays,
light that breaks in an eye that breaks;
goldfish that eat their frogspawn,
mitochondria that make the mother lineage
and connect star dust.

I didn’t know what to write to you when I read that your son had been hit by a car and was dead.
The grief stood like a barrier in the garden. Only open today.
It is always today.
Who are you, the gardener?
Do not touch me.
A touch doesn’t count, in text. Not in song, nor in music.
Touching doesn’t count in oral transmission.
Noli me tangere. Keep speaking me: this is the world.
There is only one way.
Who was born, did die first.
The beauty of the fossil is temporarily.
Also death is temporarily.
What’s the meaning of a plant, a stone, a butterfly,
an electron in the eye of a Rembrandt?
Why would evolution be lineary? Time also partakes of passing.
“Two times two only seemingly makes four; the wear and tear that occurs with multiplication should be taken into account.” [1]
Only the one who passes it on, is speaking.

– – – – – – – – –

[1] Marten Toonder (in : Heer Bommel en de kwade inblazingen, 1967/1968).

EVENWICHT IS EEN DANS: Een vodoupriesteres op Bali (2008)

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Opmaat
Ik ben vodoupriesteres. Dat is in Nederland exotisch, maar niet op Haïti, waar men ‘80% roomskatholiek en 100% vodou’ is. Er wonen negen miljoen Haïtianen op Haïti en honderdduizenden in Canada en Amerika en Frankrijk; je kunt gerust stellen dat er tienduizend vodoupriester/s/essen zijn, merendeels op Haïti.

Hoe ik erbij kwam om mij in augustus 2007 te laten inwijden, is een lang verhaal. Dat ik een roman wilde vertalen waarin vodou een rol speelde; dat ik tijdens het onderzoek naar de religie gefascineerd raakte; dat ik mij thuisvoel bij de grote en warme tempelfamilie in Port-au-Prince, de hoofdstad van Haïti, waartoe ik behoor, als mambo asogwe [1]: daarvan doe ik later in een boek [2] verslag. Maar wat betekent het, als je als vodoupriesteres verzeild raakt in de religieuze omgeving van het Balinese Hindoeïsme? Ik wil u graag meenemen op een bijzondere reis, met literaire en spirituele belevenissen.

Hier zijn alvast de foto’s: https://www.flickr.com/photos/31744136@N05/sets/72157608383656645

Het ritme van de taal
Toen ik eind augustus 2007 terugkwam uit Haïti, en al half op weg was naar een schrijversappartement in Athene, lag er een uitnodiging van de Nederlandse ambassade te Jakarta voor deelname aan een schrijversfestival op Bali. Ik nam die met genoegen aan, omdat ik veel gehoord had van het prachtige eiland en nog nooit in de ‘gordel van smaragd’ geweest was. Mijn enige bezoek [3] aan Azië was in 1996, tijdens een poëziefestival in Kuala Lumpur (Maleisië).

Naar Indonesië gaan, dat was emotioneel: mijn vader was er negen maanden geweest tijdens de wederopbouw, als scheepsbouwkundig ingenieur; toen hij terugkwam, in 1952, sprak hij Maleis. Ik was twee jaar en herinner me de nieuwe taal, waarvan ik klank en ritme onthield, en zelfs enkele woorden.
Mijn tante had jaren in Sukabumi gewoond en twee van mijn neven waren er geboren. Ik belde de oudste, die als een oudere broer voor me is. Hij was ontroerd en zei peinzend: ‘Als je geland ben in Denpasar en de vliegtuigdeur gaat open, ga je een uur huilen.’

De geur van frangipani
Dat gebeurde niet dadelijk. Maar toen ik de eerste frangipani-bloesem opraapte van de grond, vlakbij het zwembad van het hotel, en die kruidige zoetheid rook, op de grens van geurloosheid, wenste ik dat ik alles uit m’n koffers kon gooien en die tot de rand vullen met deze koele, ivoorwitte bloesems, om er thuis de rest van m’n leven mijn hoofd in te kunnen begraven. Ik besefte dat ik nooit de woorden zou vinden om frangipani op te roepen.
Mijn redding was simpel. Ik deed wat ik de Balinezen zag doen, vrouwen en mannen, ik stak een bloem achter m’n oor. De jongens van het hotel lachten verrukt en knikten, ‘Beautiful! You Balinese girl!’. Soms koos ik een vuurrode hibiscus waarvan de meeldraden langs m’n oor zwierden. Elke morgen kregen de standbeeldjes, demonen en goden, in de prachtige tuin rondom het zwembad, die rode bloesems achter hun oren. Ik was ervan overtuigd dat ze ermee ronddansten als ik even niet keek.

Dichterschap, priesterschap
Aan de festivalorganisatie had ik geschreven dat ik een mambo was, en men had direct een sessie georganiseerd voor ‘Nuns, Priests and Priestesses’ [4], waarbij ik in discussie zou gaan met om. een zwarte Amerikaanse van Nigeriaanse afkomst die gewijd was als Thaise non. Voor het eerst was ik als dichter èn als vodoupriesteres (manbo, mambo) op een literair festival. In literair Nederland was dat nog niet voorgekomen, daar reageerde men sceptisch op mijn religieuze overtuigingen [5]. Dichterschap is iets van 24 uur per dag, maar priesterschap ook. Voor mij hoort het bij elkaar: de taal is voor mij even speels en heilig als de dans van de geestwezens.
Daarom besloot ik op het laatste moment om mijn asson [6] mee te nemen naar Bali. Of ik die nodig zou hebben, wist ik niet. Een asson dient om de Loa [7] op te roepen. Het is een breekbaar instrument, een kalebas met een kralennet eromheen, en een altaarbelletje aan het handvat.

Tri Hita Karana
‘Tri Hita Karana’ was het thema van het festival. Het is een concept in het Balinese Hindoeïsme. De kosmos begrepen als een eenheid van drie werelden, God – Mens – Natuur. Niet statisch, maar in beweging: de relatie van de mens tot God, van de mens tot de ander, en van de mens tot zijn/haar omgeving. Vrede en geluk zijn het gevolg als men deze relaties onderhoudt en als alles in evenwicht is. Om dat voor elkaar te krijgen, moeten de relaties dagelijks hernieuwd worden. Dat zag ik gebeuren in de festivalstad, Ubud.

De eerste dag op Bali besloot ik te gaan wandelen, om mijn jetlag kwijt te raken. Ik zag onderweg een vrouw naar buiten komen, met iets van bloemen en wierook. Ze zette het aan de stoeprand, bad erbij en verdween naar binnen. Een huis verderop deed een tweede vrouw net zoiets, en bij hetvolgende huis weer. En nu zag ik het bij vrijwel elk huis en elke winkel. De gebaren die de ze maakten, kwamen me bekend voor. Dat zou ik in vodou ook zo doen. Ik besloot een vrouw te volgen en ernaar te vragen.

Kijk, daar liep iemand voor me uit met een dienblad, waar bloemen op lagen in bakjes van kokosblad, met een glas water erbij en brandende wierook. Toen ze stil stond, stond ik ook stil. Ze keek naar me uit haar ooghoek en wees dat ik een foto mocht nemen. Maar dat was mijn bedoeling niet. Ik wilde in gesprek komen over het ritueel, dat ik nu al een aantal vrouwen op steeds dezelfde manier had zien uitvoeren.

Ze wenkte me, en nam me mee naar binnen door een klein poortje. Er was een binnenplaatsje met een beeld van Ganesh, die ook zo’n mooi cadeautje kreeg. Vervolgens knielde ze bij een grote steen en zei me, dat eronder de nageboorte van haar kind begraven lag. Om de kwade demonen op afstand te houden, legde ze rijst in een bakje van blad neer; om de goede geesten op die plek te laten komen, legde ze een bloemenbakje op de grond en besprenkelde het met water en met arak. Tussen de bloemenbakjes en de stoep kwam een los blaadje, of een paars klaverbloempje, zodat het bakje niet direct met de vieze grond in contact zou komen. De sterke drank zat in een plastic flesje dat er precies uitzag als een maggiflesje thuis. Het sprenkelen deed ze draaiend en in drieën, links, rechts, midden. ‘Dat doen we in vodou ook zo,’ zei ik, ‘links-rechts-midden.’ En ik liet zien hoe ik met mijn hele lichaam in die drie richtingen buig, als ik dat doe. ‘Balance,’ zei ze, glimlachend. ‘Balance,’ glimlachte ik terug. Evenwicht houden tussen de verschillende krachten van het universum.
Dat evenwicht geldt de oneindige kosmos en ook gewoon de stoeprand van je huis. ‘Wij gebruiken water en rum,’ legde ik uit. ‘En parfums en soms wierook, en bloemen. En eten, ja, dat zouden we ook doen.’

Die hele dag liep ik rond, uren en uren en overal knoopte ik gesprekken aan met de vrouwen, die zo vanzelfsprekend de kosmos in evenwicht hielden met kleine geschenken en sierlijke gebaren. Later die week zei een Australische mevrouw, die op Bali woonde, dat het allemaal ‘superstition’ was, bijgeloof, en dat ze het haar bedienden niet kon afleren. ‘Maar als ze het niet doen, volgt er altijd een hoop ongeluk’, voegde ze er weinig logisch aan toe. Ik zat bij haar achterin de auto en zei wijselijk niets.

Pura Dalem
Intussen wilde ik graag een tempel bezoeken. Dan moest je een sarong dragen. Ktut, die in mijn hotel werkte, wilde mij er wel een lenen. Hij woonde naast de Pura Dalem, een tempel in Ubud, aan Jalan Hanuman. ‘Ik breng u even met de motorbike!’ We raceten door de achtertuinen naar zijn huis, ik zou het alleen nooit gevonden hebben. Zijn vrouw ontving mij glimlachend en deed mij de sarong om — niet eenvoudig, want Ktut en zijn vrouw waren klein en ik ben een forse blanke vrouw. ‘Er zijn hanengevechten,’ zei Ktut, ‘achterin de tempel, als u goed oplet, vindt u ze misschien.’

Op het tempelplein keken de priesters niet naar me om. In hun ogen was ik de zoveelste toerist. Maar ik liep op hen toe, en vouwde de witte zijden sjaal open waarin ik mijn asson bewaar; ik tilde die omhoog en liet het geluid horen dat de geestwezens oproept. Onmiddellijk stonden de priesters op. Ze spraken Bahasa en Balinees en een klein beetje Engels, maar we begrepen elkaar goed. Ze heetten mij welkom met water, met een lichte buiging. Ik boog terug, en toen hief ik het water omhoog, naar de vier richtingen, in een vodou-dans, en druppelde daarna driemaal water op de grond, voor de geestwezens. Allen begonnen te lachen en in de handen te klappen en door elkaar te praten. Ze wezen op mijn asson, ze wezen op mij, en toen wenkten ze en lieten mij de hele tempel zien… en brachten me naar de hanengevechten. Ik was er de enige vrouw. Het was mooi om te zien, die dans van de hanen, de zorgvuldige manier waarop de mannen met hun prijshaan omgingen, de bijzondere, magische mesjes die ze de hanen als sporen aanbonden, met rood draad.

‘You very lucky’
Mij werd ook verteld dat dit de eerste dag was van vier gelukbrengende dagen. ‘You very lucky,’ zeiden de priesters. ‘Omdat u nu in de tempel bent, zult u veel geluk ontvangen.’ Ik vergat het. De volgende morgen werd ik wakker – kerngezond. Ik was sinds mijn reis naar Haïti geplaagd door afschuwelijke maagpijnen, twee maanden lang, en mijn huisarts kon niets vinden. Vanaf mijn gesprek met de priesters in de Pura Dalem was het weg. En het is niet meer teruggekomen. Ik vertelde het aan de Balinese medewerker van het festival en hij knikte plechtig. ‘Mij overkwam net zoiets,’ zei hij, ‘ik had erge uitslag op m’n gezicht. Één nacht in de tempel, bij hetzelfde feest: en wèg…!’

La Sirène
Veel Australiërs op Bali gedroegen zich als kolonialen, in mijn ogen. Ze praatten over de lage prijzen van grond voor huizenbouw zonder aan de rijstbouw te denken en ze schenen de Balinezen alleen te zien als bedienden. ‘You have been to his house?!’ vroegen ze, toen ik bij Ktut was geweest, alsof dat het ergste was dat ze ooit hadden gehoord.

Ik zag bij het festival nauwelijks Balinezen in het publiek, en het kostte moeite om Indonesische schrijvers te spreken te krijgen. De dichter van Oost-Timor kwam zelf naar me toe en die van Papua-New Guinea eveneens – ontroerende ontmoetingen, ook gezien de historie van onze landen. Het lukte me om als enige Europeaan bij een rondetafelgesprek met de Indonesische auteurs aanwezig te zijn, wat ze op prijs stelden. Twee auteurs vertaalden spontaan voor me, omdat ik geen Bahasa sprak. Later gaf ik de festivalorganisatie het advies om de internationale auteurs, en de Balinese en Indonesische auteurs, meer met elkaar in gesprek te brengen. En om de Nederlandse auteur van volgend jaar ook een keer in het Nederlands te laten voorlezen, want in die week kwamen er heel wat Balinezen naar mij toe om Nederlands te praten, ook jonge mensen – voor mij, met de kolonialistische geschiedenis van Nederland, eerst tamelijk ongemakkelijk, voor hen echter niet. Een goede ervaring.

Maar er waren ook andere Australiërs. Op een van de vele feestjes van het festival, met heerlijk Balinees eten, zeiden twee jonge vrouwen voorzichtig: ‘U bent… vodoupriesteres? Mogen we wat vragen? Onze vriendin is zwanger, 12 weken, maar het gaat niet goed, ze ligt in het ziekenhuis en ze bloedt, ze gaat het kind verliezen en het is een erg gewild babytje… Kunt u… Wilt u…’ ‘Ik zal bidden,’ zei ik, ‘maar ik weet niet of het lukt.’ Die nacht vroeg ik telefonisch advies aan mijn Papa [8] in vodou. ‘Je moet bidden tot La Sirène,’ zei hij. La Sirène woont in de oceaan en die was in Ubud ver weg. Wat moest ik doen? Ik keek naar buiten. Het was middernacht en de volle maan stond boven het zwembad. Het zwembad! Op Bali was dat niet met chloor, maar met zout. Zout water is geen ‘symbool’ van La Sirène, het is haar manifestatie. Die nacht bad ik bij het zwembad. De volgende dag hoorde ik, dat de moeder voor het eerst in 12 weken goed geslapen had. Ik bad in de nacht opnieuw bij het zwembad. De dag erna was het bloeden gestopt, een echografie wees uit dat de inwendige wond geheeld was, de artsen zeiden dat ze het kind zou behouden. Haar vriendinnen kwamen huilend naar me toe om mijn geestwezens te danken. Een vodoupriesteres op Bali: een heilzame combinatie van Hindoeïsme en vodou.


Appendix 1
Het Ubud Writers & Readers Festival, www.ubudwritersfestival.com, kwam voort uit een initiatief om kunst en cultuur in te zetten tegen terrorisme, kort na de eerste bomaanslagen op Bali in 2002. Er wonen veel Australiërs op het eiland, permanent of  tijdelijk, en de organisatie is grotendeels in Australische handen.
De focus van het festival is op Aziatische kunst en cultuur; het werk van de auteurs, Indonesisch of internationaal, die worden uitgenodigd, heeft er zo mogelijk betrekking op, of het houdt verband met het thema van dat jaar. Dit jaar, 14 t/m 19 okt 2008, was het thema ‘Tri Hita Karana’, en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, www.nlpfv.nl en de ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Jakarta, hadden geoordeeld, dat mijn mystieke poëzie het juiste antwoord was op dit spirituele thema.

Appendix 2
Op Bali heb ik ook een dag lang rondgereden en de tempel Tampak Siring gezien, met de beroemde vulkanische bronnen, de vulkaan Batur en het meer ernaast, een ecologische koffie- en cacaoplantage, en vele dorpen, waar feesten gehouden werden. Ik heb gesprekken gevoerd over begrippen als ‘anyaman’, weven als filosofisch èn architectonisch concept, met ‘anyaman bamboe’ als het meest gebruikte. En over de heiligheid van water en het uitdrukken van oneindigheid in een zwembad dat ogenschijnlijk oplost in de hemel. Maar dat is weer een heel nieuw verhaal…

Appendix 3
Een uitstekende en vrij volledige beschrijving van alle Balinees-Hindoeïstische rituelen en hun betekenis vindt men in het boek ‘BALI / Sekala & Niskala // Essays on Religion, Ritual, and Art’ van Fred B. Eiseman, jr. (Periplus Ed. , 1990), een heel leesbaar boek over het Hindoeïsme en de speciale Balinese vorm ervan, de filosofie en de mythologie, de voorwerpen, de handelingen, de kalender, de dansen en de muziek.

= = =
NOTEN
1 Mambo: Vodoupriesteres. (Houngan: Vodoupriester.) Mambo Asogwe (Houngan Asogwe) is de hoogste van de drie graden van inwijding.
2 ‘Spiegel van Mysteriën’, voor uitgeverij Querido.
3 Een verslag van mijn reis is opgenomen in mijn verhalenbundel ‘De zwarte engel’ (kleine Uil, Groningen, 2005), onder de titel ‘De god van het geluk // de waringin’, pp. 7-18.
4 Ik trad tijdens het festival op bij vijf literaire sessies, en was aanwezig bij acht andere, officiële bijeenkomsten. Zie Appendix 1 voor meer informatie over het festival.
5 Ik ben tevens roomskatholiek.
6 Asson: ratel van kalebas met kralen, gewijd instrument van de priester/es in Haïtiaanse vodou.
7 Loa: (enkelvoud en meervoud, ook gespeld lwa/s) geestwezens, ook ‘mystères’ of ‘anges’ (engelen) genaamd.
8 De priester die mij gewijd heeft, is mijn ‘Papa’ in vodou, voluit mijn ‘Papa Kanzo’.