PORTALS

1.
I have 3 rooms in my house
1 for the right hemisphere of my brain
1 for the left hemisphere of my brain
and 1 to sleep in

there is no room for the corpus callosum
or, maybe that’s where the cat spends its nights,
somewhere up the attic
I never go there. she hunts the mice, the spiders, the sparkling

cobwebs in moonlight, dust specks of lost memories
make up for a correct haunting, neat and romantic
still, its wooden floor board connects my rooms

in some way, you might say. overhead. but it is not
god. there is room to forget there is room
and the cat curls up in the corners

 

2.

I was shown a portal with no entrance
and no exit either. it was just room. or, space. existing
on itself like a mirror wherein no one watches
and no one answers. it had boundaries

but no end. or should I say: ends? there was form
certainly, but no measurement. where do we go
when mind looses its anchor and drifts
free of body, transfers thinking to atoms

does my poem make up an another apple, does it crystallize
in the night? empty exists as an adverb, as breathing
space with no entrance. there is blood

at the pinpoint of the needle, one drop carries milliards
of life forms and softly lands them on earth. angels
and prospects, they stick to dancing

 

3.

Come inside. You will like it. I was watching
a sequence of deaths, but it didn’t add up
to a sentence. maybe we need beads the size
of a coconut, oysters, orbital ice, all full of water

and food for a life time. if we travel
through a space that is a sanctuary
of depths, can we grow wings? to the rim
and out we go. the catalogue ends here

it has not yet us on its lists. let’s try to leave
where we are. in time enfolds a message
as a tune, coded in a strange heartbeat

there is a rapping on the floor board above
the nails of the cat have left marks in the hallway
it is the speed of light that hides the void

 

HOE HET OPENT EN DOORGAAT TE OPENEN

http://www.maatschappijdernederlandseletterkunde.nl/nlm/daalen.html

Aan de rand van het lichaam is de doorgang
in dat wat glanst, in het vertelde. Even
goed ken ik hoe het eeuwige verlangen

zich een weg baant in mijn lichaam en leven
en hoe het als vanzelf smelt rondom dit je
geslacht. Je brengt twee vingers in met beven-

de beweging, ik lig open en bezit
vrijwel alles dat ik ben, dat je opent
en eet, van mij is de adem, ik bid je

‘ga door’, ‘wie achter is moet doorgaan’, hopen
witte zwarte zwanen vliegen overlangs
het beeld in, de richting is waar we lopen,

is een gezang van veren, een sneeuw bijkans
van als je je ogen stijf dicht doet, je sluit
mij in, de warmte van je hand drukt dansend

het gat in mijn handpalm, gekruisigd, ik uit
klanken die van voor de spraak bestaan, cirkel
rondom betekenis als de twee duide-

lijk jagende valken, die, zeg ik eerlijk,
ons volgden van boomtop tot boomtop, altijd
schreeuwend tussen beide, vrouwtje en tersel,

maar de zandweg in Balloo boog af terwijl
wij elkaar aarzelend de woorden in de
mond legden en wezen, ‘weet je’, ‘afgeleid

door je geur boog ik me, om je te vinden,
over je lichaam, tegen de stam van een
droge boom’, pijnhout vol naalden, en de wind

opende een deur in de nacht, de mannen-
geur die mij vult en in stoten niet vooruit
komt, maar breder wordt totdat alle wanden

wijken, in de kieren verschieten duizend
sterren, ‘doe een wens voordat het voorbij is’,
ik kan kussen wat aanwezig is, de huid

aanraken, je telkens opnieuw ‘die jij is’
benoemen, omdat ik inadem, alvast
een stem ben en mijn geur zich hecht, belijdenis

van een verbinding totdat je je wast en
mij vergeet, een dag lang, dagen, en nachten
later kom je mij tegen zoals je past

en je aantrekt – er is dit helder wachten,
tintelend tegen de sneeuw die onderweg
je zicht belemmert, je rijdt naar huis, zachter

worden de lijnen, de lichten schuiven weg
over je gezicht, de duisternis tussen
twee stiltes wordt groter, kijk maar, en slechter

zicht, zo raakt het vertrek vertraagd, de lussen
van het gesprek buigen naar buiten en gaan
voor elkaar opzij, als ik de laatste kus

met mijn vingers op je voorhoofd druk, de maan
verdwijnt in de mist en ik herken mijn stem
niet meer op je gsm, je dan toestaan

om in de verte te verdwijnen, bestem-
ming onbekend, de deur blijft open, ik ben
er bijna, als altijd zit verlangen klem.

*Geschreven bij het bronzen beeld Poort van Noud de Wolf.

Uit: Nieuw Letterkundig Magazijn 17 (1999), p. 38-39

ALS EEN BOOM IN HET LICHT

drewes okt3_a

 

   http://www.philipelchers.nl/
Drewes de Wit

 

 

 

 

Je stond als een boom in het licht. Geluidloos

zweefde een kiekendief boven mijn schaduw.

Een wit zeil ontplooide zich in de luwte,

de steven draaide weg. Iets als een windhoos

 

stond op uit het hooiland, tilde al het moois

hoger nog, warrelend, feestelijk. Te schuw

voor begroeting, vos, sloop op zijn buik door ruw

gras. Een plank lag er, met spijkers, droog en voos

 

hout. Het rook er naar honing en hoogzomer,

maar de bijen waren verdwenen. Hoe het

kierde, de schuurdeur. De vuursalamander

 

ontsnapte. Je naam, mijn mond kent geen ander,

ik weet wanneer je vader heet, een zoon bloedt,

een lichaam kruislings ligt uitgespreid, zomaar.

 

1.

Hij stond als een boom in het licht

 

2.

Ik vroeg naar het bericht dat de droom gaf

 

De melk kolkte quasi achteloos en opaak

in lauw water, het glas scheefgehouden

 

Er was een weg, maar de landerijen lagen smaragdgroen rondom

Vanuit de lucht gezien was het rechtstandig vatenstelsel van sloten en slootjes

tot diep in bloeiende velden vertakt en blikkerend, bijna

verblindend

 

Iemand met vleugels zweefde geluidloos boven mijn schaduw.

 

3.

Ik begreep eerst niet wat hij zei.

Hij gaf me de brandende fakkel om het beter te onthouden.

Hoe ik de spiegel ook ophing, ik bleef mijn gezicht zien.

 

Maar ik bond zijn lichaam. Ik bond en wikkelde, wikkelde

en bond, meters en meters kleurig draad, klosje na klos tolde

op de grond, vond geen

resonantie, rolde nog centimeters door

 

ik knipte het licht tot fragmenten / en de zomer

tot poederblauw

 

je kunt zijn nummer blijven bellen, ik denk dat ze zijn mobiel

verdeeld hebben, jij de berichten, ik het automatisch antwoord, allemaal deze

nummers, 1, 2, nul tot negen, altijd priem-

getallen

 

4.

Weet je waar hij woont?

in de waterpoort

bij het luchtkasteel

naast de vuurlinie

op de afgrond

 

waar het wegwaait, voor even

voor altijd raak

 

5.

Ik stond met de spons in mijn hand

en veegde het beslagen raam voorzichtig tot een uitzicht

 

er was een boom in het licht

die heel hard groeide

met bladeren die teer en roodachtig openplooiden

groen fluisterden

en geel en bruin, maar alleen als het waait

 

6.

En het muntmotje landt op de aarmunt, haar waardplant,

vleugeltjes gespreid: is dat open of juist

afwerend?

 

Zo ook het kroosmotje, wit op het vijvergroen,

een v-tje, een w-tje, een driehoekje,

bedrijvig met drijvend nageslacht.

 

nachtvlinders, dagactief

 

Gruuthusehandschrift, deel III, eerste minneallegorie, proloog (40rr.)

Const, cracht, wille, zonder daet,                    Vakmanschap, kracht, wil: als men niets doet,

daerof en comt goet no quaet.                         gebeurt er niets, geen kwaad, geen goed.        

Ende hoge daet zonder wise raden,                 Iets belangrijks doen zonder goed overleg

dats een recht beghin van scaden.                    is een prima begin van pech.

Met wisen rade const beleit,                            Vakmanschap en wijze raad

dats een behouden aerbeit.                              geven samen een duurzaam resultaat.

Ende cracht met wizer const tezamen,            Breng kracht en vakmanschap bijeen

dat brinct tweerc te zire namen.                      en een goede naam heeft het werk meteen.

Nochtan en doocht cracht no const                Toch halen kracht en vakmanschap weinig uit

sonder wille ende zonder jonst.                       zonder een positief wilsbesluit.

Wat sal dan cracht, const, wille ende moet,      En wat nou kracht, vakmanschap, wil, goeie zin,

of ment niet te werke en doet?                        als je niet gewoon een keer begint?

Ende wat salt al te werke ghedaen                   Maar waarom je opdracht goed vervullen

voor degone die niet verstaen?                        als mensen het niet waarderen zullen?

Dats recht besceit, als daer men zaeit,             Dan ben je blijkbaar ergens gaan zaaien

daer men nemmermeer en mait.                      waar geen mens ooit gaat maaien.

Daer men verliest pine ende coren.                 Ben je je moeite en koren kwijtgeraakt.

Aldus blijft menich const verloren.                 Vakkundig werk is zo vergeefs gemaakt.

Maer hets beter verloren pine                          Maar liever de moeite verloren die je nam,

dan const, daer pine in pleicht te zine.            dan kundig werk, dat met moeite tot stand kwam.

Want aerbeit sonder const in daden,               Iets maken en niet kunstzinnig geweest,

dan can den zinnen niet ghescaden.                 kan weinig kwaad voor zintuigen en geest.

Maer aerbeit ende const tezamen                    Maar kunstzinnigheid als vakman actief uiten,

beroert zinnen ende lechamen.                       brengt in lichaam en ziel emoties naar buiten.

Ende als ment al beroert int werken               Als je alles overhoop hebt gehaald in het kunstwerk en

door hem dies niet verstaen no merken,          dat voor wie niets begrijpen of merken,

daer wert des aerbeits loon vergouden             wordt je beloond zoals bij zwijnen

als voor zwinen ghezait corsouden.                 die parelwitte madeliefjes zien verschijnen.

Const si doch const met consten lonen,           Kunst dan in het kunstvak vakkundig met kunst

so en soude hem niemen connen becronen.     belonen? Ik klaag niet, hoor. Wat een gunst.

Maer rude up twerc no up loon ne ghissen,     Maar het klootjesvolk kan naar het werk niet eens gissen

dies moet men loon der const ghemissen.        of naar het loon – en dat moet je dus missen.

Wie werct in dustanicher hopen,                     Als je in die situatie denkt ‘het zit wel snor’,

si suller lettel mede copen.                              is het de vraag of het je iets oplevert, hoor.

Die rude en weet hoe verre, hoe bi                 Het klootjesvolk heeft werkelijk geen besef

den rechten loon der consten zi.                      wat het juiste loon is voor een kunstwerk met lef.

Dus willic minen waghen mennen                   Daarom ga ík mijn wagen mennen

an die de weghe der consten kennen.              in het zicht van hen die het kunsttraject kennen.

So sal mijn pine in den fijn                              Tenslotte in mijn overtuiging gestaald

na rechter werde vergouden zijn.                    heeft mijn werk zichzelf terugbetaald.

=

http://www.bekkingblitz.com/p/Kunst/Gruuthuse_Liefde_leven_en_devotie_cd/4630

http://www.kb.nl/bladerboek/gruuthuse/browse/page_39r.html

bij de onthulling van mijn sonnet ‘@NIAS’


@N.I.A.S.
Hoe de boomschaduwen over de grasmat
wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil
staan als een beuk in het struikgewas. De wil
om te groeien is wet: van leven, maar wat

weten we van de vogels die tussen blad
en takken in ons nestelen? Is er pril
geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil
hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.

Tussen ons allen vallen eierschalen
op de aarde. Het jaargetijde kennen
is zo onmogelijk als de kruin dragen:

voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen?
Elke ochtend aan het hernieuwde wennen.
Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.

 
*9 juni 2011, N.I.A.S., Wassenaar
Het sonnet is aangebracht op de muur van het NIAS Fellows House
De foto is gemaakt door Dindy van Maanen