sonnet 3

# ‘Wat is de gulden middenweg?’

Evenwicht gaat ten koste van twee kanten.
Er valt plof! een appel, kijk, die ligt daar zacht.
Newton wordt wakker, noteert de zwaartekracht,
komt dan met moeite overeind, zijn hand en

overjas vol modder, niets voor niets, want de
openbaring moet natuurlijk betaald, lacht
hij, hier heeft de hele wereld op gewacht!
Bij het weglopen vertrapt hij wat planten

en onder zijn voeten draait de wereld door
tussen planeten en sterren, een mus wast
zich met zand en pikt een appelpitje mee,

de buizerd roept iets dat Messiaen eeuwen
later achter de piano… de tijd staat stil, last
een da capo al fine in, een en al oor.

. . .

*voor mijn broer Machiel

. . .

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’, 10 + 10 dagen, een kunstproject met kunstenaar Ninette Koning, in samenwerking met de Nieuwe Bibliotheek Almere en het Erfgoedhuis Almere, met subsidie van het Cultuurfonds Almere, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSB Fonds

sonnet 2

# ‘veerkracht’

Nog niet… of… nú! De rondkijkende lijster
vliegt op, dramatisch, met achterlaten van
de aangevreten appel, halfopen, hangt
aan een dun steeltje aan het boompje, wijst er

op dat eten en gevaar vaak niet bijster
goed samengaan, maar de drukte van belang
op de grond logenstraft dat. Vink, vrouw en man,
tussen de mussen, de tortelduif verrijst

als een feniks uit het zand, met zacht gekoer
duikt een tweede in de melee en het stof
stuift op, eksters schreeuwen, niemand luistert hoor,

ook de grootste snavels eten gewoon door.
Tenslotte prevaleert het evenwicht, plof!
valt de appel. Al wat leeft en groeit is voer.

. . .

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’, 10 + 10 dagen, een kunstproject met kunstenaar Ninette Koning, in samenwerking met de Nieuwe Bibliotheek Almere en het Erfgoedhuis Almere, met subsidie van het Cultuurfonds Almere, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSB Fonds

sonnet 1

# ‘Wat is succes?’

Stel, het is herfst, de kou druipt van de takken,
je spit de grond om, je plant een appelboom.
Hij, of is het zij, nog kaal, waaiert met schroom
dunne wortels uit, vermoed je. Naast het strakke

paaltje dat zwaar en rechtlijnig makkelijk
de trillende stam stut, denk je de droom
van bloesem terwijl de winter nog komen
moet. Je hand voelt wat je het liefste wilt pakken,

die eerste appel. De regen valt nu in
bakken uit de hemel, even streel je een
zachte jonge bast, de belofte van geur

wuift langs je neusvleugels, stelt je niet teleur
maar opent je mond voor een woord dat je kunt
kauwen, dit ontwikkelt zich, is zelf de zin.

. . .

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’, 10 + 10 dagen, een kunstproject met kunstenaar Ninette Koning, in samenwerking met de Nieuwe Bibliotheek Almere en het Erfgoedhuis Almere, met subsidie van het Cultuurfonds Almere, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSB Fonds

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’

Mijn eerste 10 korte toelichtingen:

1 DE GOEIE VRAAG
‘De enige foute vraag is de vraag die je niet gesteld hebt’, dat is een uitspraak van heel wat mensen in het onderwijs tegen de klas, of de groep studenten. Vragen, ook naar de bekende weg (want ís die wel bekend?), is misschien wel de basis van de filosofie en het is de titel van een bekend gedicht van Remco Campert: “Iemand stelt de vraag”. In het gedicht gaat het over verzet, maar dat is de tweede stap. Je begint met ‘klopt dit? moet dit zo?’ of gewoon ‘waarom?’.

Wie, wat, welke, waarom, wat voor een: die woorden, dat waren de vraagwoorden, herinner ik me van Nederlandse les, vroeger. Maar je kunt een vraag op heel wat meer manieren stellen.

Onze eerste vragenstellers kozen vaak voor de tweedeling, de dichotomie: is het dít of dát, zwakte of kracht, ideaalbeeld of doembeeld, is de weg (het proces) of de bestemming (de uitkomst) het beste, houdt iemand van dieren of juist niet en waarom van honden maar niet van katten?

Met de laatste vraag schuift er iets anders in beeld dan een tweedeling, het zijn de kleine verschillen die we pas zien als we dichterbij komen, als we onszelf zien. Ik doe wat lacherig of wat vermoeid of misschien wel wat angstig een mondkapje op, maar als we ons als een groep mensen bekijken, lijkt het al helemaal ingeburgerd. (En daar is die dichotomie weer.)

We kozen als eerste vraag om op te reageren ‘wat is succes?’, een vraag die misschien wel, misschien niet naar het tegendeel wijst. Succes is zo’n woord dat iedereen wel kent, maar wat ís het?

“Geef mij maar een vraag en geen antwoord” schrijft Rutger Kopland als de laatste regel van het gedicht “Plaatsen, passages XII”. ‘Geef mij maar een vraag in plaats van een antwoord’ lezen we dan vaak. Maar er staat: ‘Geef mij maar een vraag en geef mij geen antwoord’. De kunst reageert en dan zie je iets nieuws.

– – –
2 DE GOEIE VRAAG
Elke vraag is dus de goeie vraag. Een wat vreemde dichtregel die we al noemden, van Rutger Kopland… wat zegt die regel precies: “Geef mij maar een vraag en geen antwoord”?

“Geef mij maar een vraag” is helemaal geen vraag. Geven is hier gebruikt zoals in geef mij maar chocola in plaats van drop. Dat zou ik best eens kunnen zeggen, maar dan hoeft de ander heus niet direct ergens chocola vandaan te toveren (al zou ik dat helemaal niet erg vinden, want ik houd echt van chocola en niet van drop).

Rutger Kopland gebruikt tweemaal geef mij, waarbij hij het de tweede keer niet herhaalt (dat heet een samentrekking) en beide keren betekent dat geven iets anders. “Geef mij maar een vraag” betekent zoveel als vragen vind ik wel best, maar antwoorden, nee. Maar dat “en [geef mij] geen antwoord” direct er achteraan is bijna een bevel. Hier gaat het wel om geven want ik wil helemaal geen antwoord bijna met de betekenis van hou je mond. Zo komt de nadruk juist op vragen te liggen.

Niet alle vragen zijn vervat in vraagzinnen. Vandaag kregen we een vraag die bijna zelf een gedicht was, met de titel ‘Veerkracht’. Ik zag gelijk een vogel die opvliegt, door de associatie met ‘veer’, maar veerkracht is kunnen terugveren, terug kunnen komen in je oorspronkelijke stand nadat er druk op je is uitgeoefend, dit ook figuurlijk. Overleven we de lockdown, de avondklok, de uitbarstingen van ongenoegen? Vast wel. Maar helemaal in onze oorspronkelijke stand terugkomen, dat gaat vast niet gebeuren. Die anderhalvemeter-samenleving is niet alleen goed voor een spelletje Scrabble, verkoudheid en zelfs griep komen minder voor.

Dus na (1) succes nu (2) veerkracht en ik hoop dat we niet direct te boek staan als onvervalste positivo’s (Van Kooten en De Bie). We kregen nog veel meer binnen, van het abc van virussen tot de z van het grote Zijn, en het was allemaal de goeie vraag. Maar vandaag bezinnen we ons op veerkracht.

– – –
3 DE GOEIE VRAAG
Wat er zoal wordt ingezonden wordt elke dag leuker, lijkt het wel. Vandaag ‘wat is oud?’, net zo’n lastig te beantwoorden vraag als onze eerste, ‘wat is succes?’. Er zijn ook weer de nodige tweedeling-vragen bij, zoals die naar de kleine en onverwachtse dingen van het leven die het leven leuk maken, tegenover de grote cadeaus waar je misschien niet warm of koud van wordt. Maar onze keus valt op ‘wat is de gulden middenweg?’ al hadden we best op een heleboel willen reageren.

Alleen, dat lukt ons niet, helaas. Met een kunstwerk en een sonnet ben je uren geconcentreerd bezig! Als het af is ziet het er o zo eenvoudig uit (maar doe het eens…).

Wat is nu die gulden middenweg? Is daar een algoritme voor, kun je daar regels voor opstellen, is dat te benoemen zonder voorbeelden? De gulden middenweg is iets tussen twee zaken. Soms uitersten, soms moeilijk vergelijkbare zaken. Moet je een keuze maken of kun je van allebei een beetje doen?

We proberen in ons kunstwerk en in ons gedicht… nee, niet om het te beantwoorden, maar om er op te reageren, op zo’n manier dat onze kunstproducten te denken geven.

Vandaag draag ik mijn gedicht aan iemand op, aan een van mijn broers. Hij heeft aandachtig en kritisch mee gelezen. Ik verdedig tegenover hem niet wat ik maak, maar zijn opmerkingen helpen mij om helder te blijven formuleren.

Ik weet van te voren niet wat er komt te staan. Dat Isaac Newton (1643-1727) en componist Olivier Messiaen (1908-1992) ineens opduiken in een sonnet, is voor mij net zo’n verrassing als voor u.

U denkt bij het lezen vast ook dat ik er een vervolgverhaal van maak. Ja hoor. Dat brengt structuur in de hele reeks. Ik gebruik ook steeds natuurbeelden. Waarom? Omdat wij zelf natuur zijn. Dat vergeten wij weleens. (Isaac Newton vergat het misschien ook weleens.) Maar hoe het verder gaat, hangt van de volgende vraag af!

– – –
4 DE GOEIE VRAAG
Eerst succes, dan veerkracht en de gulden middenweg, en nu oneindig: hebben we afgesproken met het bekende woordenboek van Van Dale om alleen zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden te kiezen? Nee hoor, de taal is van iedereen en de filosofie ook!

Intussen benoem ik even de woordsoorten: ook dat hoort bij het kunst-ambacht van het dichterschap. Soms wordt me gevraagd ‘wat moet ik lezen om een dichter te worden?’. Dat is eenvoudig: begin met een grammatica en een goed woordenboek. Eventueel met een naslagwerk over de spelling. ‘Maar moet ik dan niet veel poëzie lezen?’ Goed idee, maar vergeet niet dat je je eigen taal ook gewoon terdege moet kennen. Veel lezen helpt, maar iets kunnen opzoeken ook. Dat mag altijd online als je maar weet welke site goeie informatie verschaft en welke niet.

Al verandert de taal voortdurend. Je ziet nu veel invloed van het Engels (‘jij maakt het verschil’ is een vertaling van ‘you make a difference’ waarbij vreemd genoeg dat ‘a’ in het Engels bij ons ‘het’ wordt). In de 18e en 19e eeuw was er veel invloed van het Frans. Het hangt soms af van de politieke situatie.
Is er ook mode in filosofie? Misschien. Maar vragen stellen is van alle tijden en plaatsen. In de oudst bekende filosofie worden er vragen gesteld over van alles. Ook over wat we nu natuurkunde zouden noemen of sterrenkunde of godsdienstwetenschap. Filosofie is van oorsprong een Grieks woord, van ‘philos’ en ‘sophia’, dat is ‘bevriend met wijsheid, met kennis’. Je houdt ervan om iets te weten te komen, om iets te leren. De vraag zelf zet al aan om over het bevraagde na te denken. Ook in hele zinnen, of zelfs in een vertelling. Komt de zon op of draait de aarde?

– – –
5 DE GOEIE VRAAG
Waartoe zijn we op de wereld? Het staat me vaag bij dat het vroeger een catechismusvraag was, maar tot mijn opluchting ben ik het antwoord vergeten, en tot mijn nog grotere opluchting heeft niemand het nog gevraagd. Maar wat we terzijde leggen, blijft ons vaak toch bezighouden. Soms zie je dat in het gedicht of het kunstwerk.

Zo bleef het door m’n hoofd spelen of Almere wel sprankelt (dat doet het, kan ik u geruststellen), of het een hart heeft en een ziel (jazeker). De vraag om wijsheid en waarheid en naar wie de baas van de wereld is: zou het een geruststelling zijn als het leven zin heeft, als er een bestemming op ons wacht, als er ergens een engel is die de eindverantwoordelijkheid draagt? Misschien is het voldoende dat er een ander is, dat er anderen zijn, die jou zien?

Maar ‘wat is de dood’? Een portal? Dat is mijn privé-opvatting, niet geschikt voor een gedicht. Dezelfde vraag kwam ook verpakt, met een paar regels van dit Duitse vers dat je weleens buiten op een huis kunt aantreffen, in Duitsland:

“Dies Haus ist mein / und doch nicht mein
Dem’s vor mir war, / war’s auch nicht sein
Er ging hinaus, / ich ging hinein
Nach meinem Tod / wird’s auch so sein.”

Vrij vertaald (zonder rijm):

‘Dit huis is van mij / en toch niet van mij
Van wie het vóór mij was, / het was ook niet van hem
Hij ging er uit, / ik ging er in
Na mijn dood / gaat het zo door.’

Wie is dan de eigenaar van het huis? Het huis is een plek in de tijd. Een pleisterplaats. We slaan er onze tenten op, zou je kunnen zeggen, en na verloop van tijd vertrekken we weer. “Het leven is een karavanserai, heeft twee deuren, door de ene kwam ik erin, door de andere ging ik eruit”, is een mooi boek van Emine Sevgi Özdamar, vertaald door Gerda Meijerink (1995).

– – –
6 DE GOEIE VRAAG
Hans Faverey (1933-1990) is een dichter van wie het werk vooral door dichters wordt gelezen. Het zou moeilijk zijn. Dat is niet zo, hoor. “Onverstoorbaar en uiterlijk / nog rustig zoek ik verder / naar het gat in de heg / dat voor mij bestemd is” verklaart hij kalm in de reeks “De gieter”, terwijl hij al stervende was, aan leverkanker. De bundel waar het in staat kwam drie dagen voor zijn dood uit, dankzij zijn uitgever die alles op alles zette.

(Titel: “Het ontbrokene”, een zgn. neologisme, een nieuw woord, geboetseerd naar ‘het ontbrekende’. Je mag altijd nieuwe woorden maken! Dat doen niet alleen de dichters. De taal leeft en lijkt soms zelf een organisme.)

“Het gat in de heg / dat voor mij bestemd is”, daar is de dood als portal en nu wel degelijk in een gedicht. Ik houd erg van Faverey’s werk. Dat kun je ook zien aan mijn gedichten, veel woorden die Faverey vaak gebruikt, gebruik ik ook. Niet expres – die zitten nu eenmaal stevig verankerd in m’n hoofd, door de lees-ervaring.

We zien lees-ervaringen terug in de vragen. ‘Wat is zen?’ Dat bedenk je niet zomaar in het Europese westen. Als ik het opzoek, kom ik ‘Tang-dynastie’ tegen en moet ik dadelijk denken aan het gelijknamige Aziatische restaurant hier vlakbij, in Buiten. Jammer dat het dicht is vanwege de coronamaatregelen, anders was het niet ‘moeilijk om gezond te leven’ (ook een vraag) en wandelde ik daar vanavond naartoe!

‘Is dit leven werkelijkheid of alleen een (boze) droom’, lijkt op de droomtoestand in het boeddhisme, of op een versregel van tekenaar en dichter Jan Luyken (1649-1712), ‘Droom is ’t leven, anders niet / ’t Glijdt voorbij gelijk een vliet…’. Hij leefde in een woelige tijd, van de ene oorlog in de andere, ‘chaos tegenover orde’, weer zo’n tweedeling of dichotomie.

Net als ‘waarom gaat de tijd soms snel voorbij, soms langzaam, bijvoorbeeld als je ergens op wacht’. Oh, langzaam! Eerst de kinderen weer naar school…

– – –
7 DE GOEIE VRAAG
Er nu is een toenemend aantal mensen dat dapper elke dag wat instuurt, mooi, ga zo door! De vragen zijn heel wisselend. Ik zie de zorgen van deze tijd voorbijkomen, is doemdenken misschien toch realistisch, en kunnen kritische vragen uitmonden in complotdenken? Twijfel is op zich een filosofische instelling, wij twijfelen ook voortdurend, dat houdt het kunstvak in beweging.

Soms overweegt de vragensteller bezorgd of we voor de pandemie uit moeten vluchten en denkt daarbij aan de paarden en koeien die bij hoge waterstanden de kerk in werden gedreven omdat de uiterwaarden onderliepen en de kerk het hoogste punt van het dorp was. Vandaag zie ik bij de nieuwsberichten dat ook nu hoge waterstanden verwacht worden en ik hoop dat er voor ons als bewoners andere opties openstaan. Hier in de Flevopolder wonen we vijf tot negen meter onder zeeniveau, dat levert bij een dijkdoorbraak meer acute problemen op dan zelfs de pandemie, vrees ik.

Sommige vragen getuigen opnieuw van lees-ervaringen, bijvoorbeeld is ‘waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt’ de titel van een bekend boek van Douwe Draaisma. Bij de vraag naar de afwezigheid van een tijdservaring denk ik aan dieren, met name insecten, die lijken altijd in het ‘nu’ te leven, maar misschien vertellen ook vlinders elkaar verhalen. Over een eeuwige bloemenhemel vol bereikbare honing… Misschien hangt de ervaren eindeloosheid van het universum samen met onze beperkte blik.

En dan ga ik schrijven en iets van alle vragen sijpelt door in mijn tekst. Waar is het water, welke kant gaan we op, zie ik wat ik zie of speelt zich dit af in mijn hoofd? De oorspronkelijke loop van de rivier de Eem die mij is aangewezen door de stadsarcheoloog op de topografische kaart van Almere, tijdens een bijeenkomst in het Erfgoedhuis, meandert door de stad.

– – –
8 DE GOEIE VRAAG
Ik schrijf vandaag een gedicht.
Ik…
Wie is dat eigenlijk, die ‘ik’? Word ik daarmee geboren?
Nee, dat komt later pas. Misschien met de taalontwikkeling. Als je vraagt ‘mag ik een ijsje, oma’ en niet keihard gilt ‘ijsje!’.

Dat is opvoeding, zegt u, maar opvoeden is ook, een bepaald wereldbeeld meegeven. Vaak per ongeluk, gewoon omdat je als mama of papa datzelfde wereldbeeld hebt en er niet over nadenkt.
Dat wereldbeeld, daar hoort bij dat je jezelf met ‘ik’ benoemt. Al geef ik toe dat ik mijzelf weleens betrap op ‘oma heeft een ijsje voor jou, hoor!’ en dus mijzelf benoem als een ‘zij’ die iets doet.

Maar dat ‘ik’-zeggen, zoals in ‘ik breng jou even naar school’, dat leert een kind op zichzelf toe te passen: ‘breng je me even naar school, papa?’. Er is blijkbaar iets binnen en iets buiten dit lichaam, ‘ik’ en ‘niet-ik’.
Hoe zit dat met dieren? Zeggen die ook ‘ik’?

De winnende vraag van vandaag denkt hierover na vanuit de eigen lees-ervaring: ‘Volgens de antroposofen is Abraham de eerste mens geweest die een ‘ik’ kreeg. Nu hebben alle mensen er een.
Wanneer krijgen de dieren een ik? Of hebben ze die al?’

Met antroposofie (zoek het maar even op in Wikipedia) heb ik niet zoveel, maar de opmerking over ‘Abraham’ doet denken aan de theorie van psycholoog Julian Jaynes (1920-1997). Jaynes dacht dat wij mensen zo’n drieduizend jaar geleden een bewustzijn ontwikkelden, toen we ging schrijven en lezen. Er veranderde toen iets in onze hersenen.

Het bestaan van Abraham is niet aangetoond. Er was ooit een nomadengroep met zulke gewoonten als in de verhalen over hem, ongeveer vierduizend jaar geleden. Maar ‘ik’ of een bewustzijn, dat is niet precies hetzelfde.

Misschien begrijpen veel dieren best dat er een ‘zelf’ is en een ‘niet-zelf’. Zoals die slimme octopussen die stiekem ’s nachts de andere aquaria in een wetenschappelijk laboratorium leeg vissen of ander kattenkwaad (octopussenkwaad?) uithalen…

– – –
9 DE GOEIE VRAAG
De vragen bestrijken vandaag een breed spectrum van religie, natuurkunde, economie, gezondheid en allerlei wonderlijke randverschijnselen zoals het orakel van de I Tjing en de grote leegte van het Wu Wei. Dat past bij filosofie, dat begon als vergaarbak van alle kennis. Pas later werd die uitgesplitst in allerlei verschillende vakken – in vakjes verdeeld, zou je speels kunnen zeggen.

‘Is God energie?’ Dat beantwoord ik eerst even met twee dichtregels van Hans Faverey: ‘Waar is God? // God is overal…’ Het gedicht gaat nog verder, God en ik lopen in elkaar over, bestaat God (of god) eigenlijk buiten mij? Maar voor de vraag maakt dat niet uit. Want alles is energie, E=mc2, zegt meneer Einstein, er is een vaste verhouding tussen massa en energie en ze kunnen in elkaar overgaan.

Ik en de laptop en de Flevopolder en het stijgende zeewater en de maan en het universum, het zijn allemaal tollende elektronen en neutronen en protonen en positronen. Een atoom dat eruit is samengesteld, heeft zoveel ruimte om z’n kleine kern heen, dat ik niet begrijp dat ik hier op m’n stoel kan blijven zitten, dat ik er niet doorheen zak. En ik besta zelf ook weer uit energie.

Een geruststellende gedachte vind ik dat. Een vraag als ‘zou het leven zinloos zijn als er niets meer te wensen is’ waait voor mij weg in die prachtige, eeuwig door tollende energiestromen, maar misschien is het toch moeilijk voor anderen om op de plaats rust te houden en dat als zinvol te ervaren. Een mooie oefening voor in de coronatijd, dat wel. Het houdt je innerlijk vitaal.

Zo’n oefening kan ook bestaan uit het zgn. socratische gesprek. Daarin staat het vragen, het overleggen, het beschouwen centraal. Je hoeft niet bij een conclusie uit te komen, het is geen politiek besluitvormingsproces. Socrates deed het zo, zonder enige terughoudendheid wat het onderwerp van het gesprek betrof. Dat kostte hem zijn leven, want hij durfde ook de godsbegrippen van die tijd te bevragen – in veel landen in de wereld nog steeds een heikele zaak…

– – –
10 DE GOEIE VRAAG
De schoonheid van het leven is dat het eindig is. Eeuwig, dat lijkt me verschrikkelijk.

Geen wonder (pun intended – grapje met opzet) dat die Griekse goden op hun Olympusberg zich altijd zo stierlijk verveelden. Ze verzonnen de raarste dingen om zich te vermaken, Big Brother en Married At First Sight zijn er niks bij: een goddelijke minnaar van zo’n godin vangen in een gouden net (Hephaestos, Afrodite en Ares), een koningin van de mensenwereld laten ontvoeren zodat er weer eens een vreselijke oorlog uitbrak waar ze zich dan ook weer mee konden bemoeien (koningin Helena en de strijd om Troje), een strijder die met z’n eigen schip terug wilde keren zoveel narigheid in de weg leggen dat die terugkeer tien jaar duurde (de reis van Odysseus).

De Romeinse goden maakten het al net zo bont, met een verdwaalde Trojaan die terechtkwam op de plek waar z’n nakomelingen Rome zouden stichten (Aeneas) en tientallen oorlogen en vechtpartijen tussen mensen om land en bezit.

Op zeker moment namen de mensen het over van de goden, maar de verhalen bleven. Veel van zulke godenverhalen vind je in de boeken die de godsdiensten in de wereld gebruiken om hun religie vorm te geven en om er dagelijks uit voor te lezen. Soms kun je ervan leren wat je wel of juist niet doen moet, omdat er menselijke ervaringen in zijn opgetekend.

Hebben de goden de mensen bedacht of hebben de mensen de goden bedacht? Ik denk het laatste, maar daar wordt het voor mij niet minder wonderlijk van. Heeft het leven dan wel zin, wordt er gevraagd, is niet alles een illusie, leeft de ziel voort na de dood, is er eigenlijk wel iets na dit leven, en wat is een mensenleven waard?

Ik houd het op: het belang van ervaringen. Liefst begeleid met een beetje bewust erover nadenken en met… ja, filosoferen.

Alles wat je doet is vervat in kaders, zoals het leven een begin en een einde heeft, een ingang en een uitgang. Die kaders zie je terug in onze kunst en net als in het leven lijken ze soms onzichtbaar: we hebben onze kaders zorgvuldig onopvallend gehouden.

Ninette werkt met een bepaalde maat, op canvas en met een overzienbare reeks materialen. Ze lijst elk werk in met eenzelfde houten lijst. Ze kiest telkens opnieuw voor het maken van een beeld dat als het ware ‘rijmt’ met alle andere kunstwerken in haar deel van onze reeks.

Ik maak sonnetten, dus gedichten met veertien regels, rijmschema abba abba cde edc (soms assonantie in plaats van rijm). En altijd met elf lettergrepen per regel (dat had u vast nog niet gezien!). Een sonnet eist ook iets van de inhoud, dat er een beeld is en een toepassing van het beeld. Ook mijn sonnetten vormen een reeks en ‘reageren’ dus onderling op elkaar.

Lees en kijk maar eens goed…

– – –

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’

De eerste 10 vragen zijn:

1 – ‘Wat is succes?’

2  – ‘veerkracht’

3 – ‘Wat is de gulden middenweg?’

4 – ‘Wat is oneindig?’

5  ‘Is kunst ook kunst er als niemand naar kijkt?’

6 – ‘Hoe kan ik mezelf kennen?’

7 – coronamaatregelen: ’welke kansen biedt ons deze ‘pauze-tijd’?’

8 – ‘Denkt een dier ook ‘ik ben een dier’?’

9 – ‘Hoe onderzoek je het persoonlijke dilemma…’

10 – ‘de zin van het leven in relatie tot de duur ervan’

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’

Hier zijn mijn eerste 10 sonnetten:

1
Stel, het is herfst, de kou druipt van de takken,
je spit de grond om, je plant een appelboom.
Hij, of is het zij, nog kaal, waaiert met schroom
dunne wortels uit, vermoed je. Naast het strakke

paaltje dat zwaar en rechtlijnig makkelijk
de trillende stam stut, denk je de droom
van bloesem terwijl de winter nog komen
moet. Je hand voelt wat je het liefste wilt pakken,

die eerste appel. De regen valt nu in
bakken uit de hemel, even streel je een
zachte jonge bast, de belofte van geur

wuift langs je neusvleugels, stelt je niet teleur
maar opent je mond voor een woord dat je kunt
kauwen, dit ontwikkelt zich, is zelf de zin.

2
Nog niet… of… nú! De rondkijkende lijster
vliegt op, dramatisch, met achterlaten van
de aangevreten appel, halfopen, hangt
aan een dun steeltje aan het boompje, wijst er

op dat eten en gevaar vaak niet bijster
goed samengaan, maar de drukte van belang
op de grond logenstraft dat. Vink, vrouw en man,
tussen de mussen, de tortelduif verrijst

als een feniks uit het zand, met zacht gekoer
duikt een tweede in de melee en het stof
stuift op, eksters schreeuwen, niemand luistert hoor,

ook de grootste snavels eten gewoon door.
Tenslotte prevaleert het evenwicht, plof!
valt de appel. Al wat leeft en groeit is voer.

3
Evenwicht gaat ten koste van twee kanten.
Er valt plof! een appel, kijk, die ligt daar zacht.
Newton wordt wakker, noteert de zwaartekracht,
komt dan met moeite overeind, zijn hand en

overjas vol modder, niets voor niets, want de
openbaring moet natuurlijk betaald, lacht
hij, hier heeft de hele wereld op gewacht!
Bij het weglopen vertrapt hij wat planten

en onder zijn voeten draait de wereld door
tussen planeten en sterren, een mus wast
zich met zand en pikt een appelpitje mee,

de buizerd roept iets dat Messiaen eeuwen
later achter de piano… de tijd staat stil, last
een da capo al fine in, een en al oor.

4
Met de afstanden tussen de planeten
en sterren als intervallen werd muziek
de schaal van de kosmos, een staaltje uniek
handwerk in ‘sferen’, cirkels, afgemeten

door de Maker, denken we over weten
zonder rafelrandjes, alsof het publiek
niet zelf zingt, klapt, danst! Vanaf nu naar antiek
en terug naar de adem, weer het vergeten

geluid van de merel, kalm neergestreken
tussen de gevallen vijgen, uitgehold
nog zoet, het duizelt een enkele sluipwesp

op zoek naar bladluizen, zijn die ook getest
door de mieren, hoor hoe de miljoenpoot holt
over de appel die stil ligt, al weken.

5
Ergens wortelt onder dorre bladeren
zo’n klein appelpitje, hoe kan het dat daar
een hele boom uit komt! Ik bedenk het, maar
kijk eens in de tuinen van Almere, ga

er wandelen, buig je over de aarde,
het oude schip in de grond, de vindplaats waar
de jager een stenen mes hanteerde, klaar
om op te springen bij het vuur, schaterend

nu het kind dat de buurman op de arm draagt
de handjes uitsteekt en zingt. Buiten adem
staat de bleke maan boven de Lage Vaart,

loopt de miljoenpoot stapje voor stapje naar
de pikkende snavel, hier ben ik, samen
maken we leven. Antwoord ook wie niet vraagt.

6
Dezelfde miljoenpoot weet precies wie hij
is, maar hij piekert er niet over om uit
te leggen dat hij eet tot hij zelf de buit
is. Ook de glanzende keizersvlieg strijkt blij

neer op de kapotte naaktslak, ziet voorbij
aan het stralend knalgele boerenwormkruid,
zijn eigen kleur, groen, als een scarabee, sluit
bijna naadloos aan bij de tuin. Allebei

staan ze stevig, zijn ze bezig iets weg te
werken dat misschien overbodig is, veel
gaat verloren, dat mag, dat is prachtig. Later

fietst er een buurjongen langs die hardop praat
in zijn smartphone tegen een bewegend beeld
van dat meisje, wie is ze toch, met vlechten.

7
Recht loopt de lijn door de tuin: omgespitte
grond is niet beijzeld, warme oeverwal
naast een flink bevroren oppervlak, dat zal
de bedding van de oude Eem zijn, het wit

strak naast het zwart. Ik zie de rivier die dit
draagt kalm verder stromen in het diepe dal
van de tijd onder mijn voeten. Overal
is het boven of onder water, bidt de

wintergast, een vermoeide reiger die staart
in de vijver, stil in het nu. Het scherpe
zicht op die ene goudvissenvin, hij schreeuwt…

…oh nee, de buurjongen! wappert als een meeuw
onderweg naar haar huis op die knerpende
fiets, vindt snel de goeie richting, maakt dan vaart.

8
Er staat een man buiten die telefoneert
en wijdse gebaren maakt, de buurman kijkt
verstoord om, loopt naar zijn auto, rijdt gelijk
weg. Het meisje met de vele vlechten veert

mee met de wind die de hoek om komt en weer
richt de miljoenpoot zich op, sterk, in een blijk
van herkenning. ‘Dag beessie’, zegt ze, ‘waar reik
je…?’ Taal wordt gewist tot geluid van verkeer

nu jouw ik en mijn ik door elkaar raken,
wie weet welk dier ik ben, misschien een vlinder
die waait langs het raam waar het kindje nog zwaait

naar een blinkend achterlicht. Zonder lawaai
breekt de zon door. Het geluk van de vinder
is met de kunstenaars, mensen die maken.

9
Veren opgezet wikt en weegt de ekster
of een sprong in de diepte loont, de tuin in
of onzeker blijven hippen in de kruin
van de appelboom. Een appel is lekker

maar die vetbol, kapot gevallen, hij rekt er
zijn nek voor uit, schiet alsnog met een schuine
duik langs een enkele mus die maar zuinig
opzij gaat. Bij het minste geluid vertrekt

de zwart-witte boodschapper weer. Overlegt
een vogel ooit met een andere vogel,
‘wat denk jij ervan’? Socrates wandelt langs

de Stoa, kent het dilemma, niet de angst
voor de dood, ‘blijf vragen’, het is mogelijk
dat juist met aarzelen alles is gezegd.

10
Onder de vijgenboom ligt het kleine ei
van de tortelduif in dunne stukjes, wit
en zo leeg, door het gammele nest valt dit
uit als een beeld, het is weggaan of blijven,

kauwtjes die vanmorgen rumoerig kijven,
net iets te hard praat de buurjongen, hij zit
half op de fiets, een voet op de stoep, het wit
van één draad die er twee is, verbindt hen, zij

met haar dansende vlechten lacht om de bling
van zijn phone, allebei een oortje in, zegt
Socrates, ‘aarzelen’, hij knipoogt naar me

vanachter de zuil waar hij langs loopt, waarna
hij afdaalt, de stad in, hij is onderweg
naar een groot feest en de drank van de scheerling.

‘WIE WIJ ZIJN – WIE ZIJN WIJ’, 10 + 10 dagen, een kunstproject met kunstenaar Ninette Koning, ism. de Nieuwe Bibliotheek Almere en het Erfgoedhuis Almere, subsidie vh. Cultuurfonds Almere, het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSB Fonds

Kunstproject voor jong en oud met collages van beeldend kunstenaar Ninette Koning en gedichten van auteur Maria van Daalen. Daarnaast hebben aan deze expositie het Erfgoedhuis Almere, twee scholen in Almere Haven, de bewoners van Almere en de Nieuwe Bibliotheek Almere meegewerkt.

Door corona is de vraag naar kunst en de behoefte aan creatieve reflectie erg veranderd. Almeerse kunstenaars Ninette Koning & auteur Maria van Daalen spelen hier op in door op een ludieke wijze contact te zoeken met de bewoners van Almere.
Twee verschillende disciplines in de kunst die samen gaan werken en zich door elkaar laten inspireren zie je wel vaker. Dit wordt nu geïntensiveerd door verbinding te zoeken met ‘willekeurige’ bewoners van Almere die de kunstenaars met hun filosofische vragen aan het werk zetten.

In de periode van 26 januari t/m 5 februari (Almere Stad) en 11 februari t/m 21 februari (Almere Buiten) kan iedereen (jong en oud in ieder geval uit Almere) een filosofische vraag insturen naar de kunstenaar en auteur.
Elke dag wordt er één vraag uitgekozen waar zij dan een werk en een gedicht voor gaan maken.
Dit komt de volgende dag in de nieuwe bibliotheek te ‘hangen’, na verloop van tijd mag de vraagsteller het kunstwerk en gedicht ophalen.

De filosofische vraag
Door te filosoferen leer je de wereld beter te begrijpen, ruimer te maken. Je denkt na over je ervaringen, over je denkbeelden en je levensvisie. En je krijgt meer begrip voor andere mogelijkheden. Wist je dat filosofie van oorsprong ook werd gebruikt om gezond te blijven? Reflecteren op waar je mee bezig bent en wat er om je heen gebeurt geeft je letterlijk minder stress, meer ruimte van binnen en dat is gezond. In deze corona-tijd hebben we dat hard nodig, gezondheid en begrip.
Een goede vraag is in de filosofie belangrijker dan het antwoord.
• Een filosofische vraag doet je nadenken over een bepaald begrip
• Het antwoord op een filosofische vraag staat niet in een boek of encyclopedie
• Een antwoord op een filosofische vraag is alleen te vinden door na te denken en te redeneren, niet door onderzoek, waarneming of experiment
• Een filosofische vraag gaat niet over een mening
• Er is niet één juist antwoord te geven op een filosofische vraag

Een paar voorbeelden van filosofische vragen:
• Hoe lang duurt ‘nu’?
• Hoe kan ik op zoek naar de waarheid?
• Mag je levensreddende maatregelen afwegen tegen economische gevolgen?
• Hoe zit het met ons zelfbeschikkingsrecht in een land in crisis?
• Geeft de mensheid vrijwillig zijn/haar privacy en vrijheid op ten bate van zijn/haar gezondheid?

• Hoe kan ik goed leven? Wat is een goed leven?
• Waarom bestaat er angst?
• Wat is liefde?
• Bestaat het verleden?
• Zie jij wat ik zie?

<dit project is geëindigd>

KUNST EN VODOU (uit: Terras # 18 ‘Cariben’)

*Het literaire tijdschrift Terras vroeg me onlangs om een korte bijdrage over Haïtiaanse literatuur, voor het nummer over Caribische literatuur. Omdat mijn ruimte beperkt was, koos ik ervoor om de culturele en religieuze ‘resonantieruimte’ van deze teksten met enkele voorbeelden te schetsen, zodat er iets zichtbaar wordt van andere betekenislagen.

Één van de minst bekende, beroemde revoluties, is die op Haïti, 1791-1804, in het kielzog van de Franse Revolutie. Niet alleen voor eenzelfde ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’, maar ook vooral voor wat het motto is rond de vlag van de jonge staat: ‘L’Union fait la force’, ‘Eenheid maakt macht’.

Haïti, toen nog Sainte Domingue, was een Franse kolonie. In de strijd tegen Frankrijk vochten zwarte slaven, en Taíno-indianen, en mensen van allerlei andere huidtinten, zich vrij van de Franse overheersing, onverwachts gesteund door een regiment [witte] Poolse soldaten dat ’m gedrost was uit het Franse leger dat de opstand had moeten smoren.

Het zou de enige slavenopstand ooit worden die een vrije republiek heeft opgeleverd. Haïtiaanse vodou, nu een van de ca. 25 zgn. Caribische religies, wordt beschouwd als een drijvende kracht in dezen.

En vodou, liever Haïtiaanse vodou (nooít ‘voodoo’!), doordesemt de cultuur op het eiland. Dat is zichtbaar in elke kunstdiscipline, muziek, dans, beeldende kunst, literatuur, enzovoorts. (Al wordt er zeker ook de ‘gewone’ klassieke muziek beoefend.) 

In de literatuur kom je al lezend aspecten van vodou tegen. Bijvoorbeeld in de roman “Hadriana in al mijn dromen” van René Depestre (De Arbeiderspers 1991, vert. Mirjam de Veth, originele editie “Hadriana dans tous mes rêves”, Gallimard 1988). Er is in de vertaling een klein rijtje moeilijke woorden opgenomen en daarin wordt ruim verwezen naar de religie vodou. Maar er blijft veel in deze wonderlijke liefdesgeschiedenis dat ons vreemd is.

Met als sluitstuk, op de laatste pagina’s, een bruid die een situatie ontvlucht waarbij ze tot zombie gemaakt zou kunnen worden. (Uit wat de auteur ons hierbij als terloops meedeelt, blijkt dat hij op de hoogte was van het onderzoek, in 1985, van dr. Wade Davis: ‘zombificatie’ is zeer waarschijnlijk wat er gebeurt na het gebruik van minstens twee gifsoorten. En nee, doden worden niet levend, maar in coma geraakte mensen kunnen soms ontwaken.)

Met allerlei foute Hollywoodfilms in het achterhoofd denken we de ‘zombie-situatie’, in de roman, nog wel te kunnen volgen. Maar als de hoofdpersoon vluchtend, rennend, met gescheurde bruidsjurk, vies en verfomfaaid, een strand op komt waar vrouwen en mannen in gesprek zijn bij een zeilboot, en dan verwelkomd wordt met “uwe majesteit”, wat denken wij arme witte Europeanen dan: dat men haar voor de gek houdt? 

Nee. Men benoemt haar met de naam van een Lwa, een belangrijke vodou-spirit (denk: niveau aartsengel), en verleent haar zo een roemrijke identiteit. Als zodanig is ze sociaal direct acceptabel en hoeft ze niets uit te leggen, ongeacht hoe ze eruit ziet. Met die identiteit vlucht ze met een boot, met de vissers, naar Jamaica. En vindt uiteindelijk een geliefde terug die bij haar was toen ze nog in gevaar verkeerde. ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’.

Vodou biedt de mogelijkheid om mensen hun zelfrespect terug te geven in een situatie waar wij Europeanen geen raad mee hadden geweten. Op dat strand, op Haïti, met de gevluchte bruid, hoeft niemand erover na te denken. Zij ‘is’ Simbi-La-Source, de vodou-spirit van de zoetwaterbronnen, en een van de vele magische Simbi’s, allen grote magiërs. Zoals de bruid eruit ziet, zo kan Simbi-La-Source eruit zien. Zoals de bruid zich gedraagt, kan iemand zich gedragen die ‘in trance’ is van deze Simbi. Zo’n trance betekent dat zij die Simbi voor langere of kortere tijd daadwerkelijk is.

Depestre noteert dat haar witte huid haar vrij toegang geeft tot de meeste eilanden. Ook tot het toen nog Britse Jamaica. Maar impliciet maakt hij gebruik van een ander vodou-gegeven: dat dat “blanc”, hier als gesymboliseerd door haar huid, een aspect is van sommige vodou-spirits. Waarom? Omdat er een grote groep vodou-spirits is, niet noodzakelijk ‘blanc’ van huid, voor wie de kleur ‘wit’ de groepsaanduiding is (de Rada Lwa). Kleurcode is zeer belangrijk in vodou. (Andere groepen hebben als kleur rood, of paars, resp. Petro en Nago, en Ghédé.)

De huidskleur van Haïtianen varieert van wit tot zwart, in vele tinten, en hun omgang ermee is anders dan bijvoorbeeld in Noord-Amerika. Ik ben als witte manbo geen vreemd fenomeen op Haïti, terwijl ik juist in Nederland vaak de opmerking krijg dat ik vast geen echte manbo ben omdat ik wit ben.

Terug naar vodou in de literatuur: de poëzie van de huidige generatie, in de persoon van Jean Dany Joachim. Op het eerste oog is die poëzie o zo eenvoudig. Maar dan …

Ochan pou premye powèm nan

Ayibobo
Pou plim osnon kreyon sa a
Ki te ekri premye mo a
Sou premye premye paj la—Ayibobo
Ayibobo
Pou premye mo a
Ki te louvri pòt
Bay yon jenn konsyans lapawòl—Ayibobo
Ayibobo
Pou paj sa a
Ki te sèl temwen
Lapawòl k ap tounen mo—Ayibobo
Ayibobo
Pou ti kay sa a
Arebò lari a
Kote premye powèm nan te fèt la—Ayibobo
Ayibobo
Pou Matant Hermance
Ki te chita tande tout
San jamè fèmen pòt—Ayibobo
Ayibobo
Pou peyi a
Ak tout syèl la
Tout lanmè a—Ayibobo

Ode aan dat eerste gedicht

Ayibobo
voor die eerste pen of dat potlood
dat het eerste woord schreef
op die allereerste pagina – ayibobo
Ayibobo
voor dat eerste woord
dat de deur opende
en een jonge denker zijn stem gaf – ayibobo
Ayibobo
voor die pagina
die er getuige van was
hoe die stem in woorden veranderde – ayibobo
Ayibobo
voor dat kleine huis
langs de weg
waar het eerste gedicht werd gemaakt – ayibobo
Ayibobo
voor Matant Hermance
die overal naar luisterde
en nooit de deur dicht deed – ayibobo
Ayibobo
voor dit land
en heel die hemel
die hele zee ook – ayibobo

Joachim is geboren in Haïti maar woont alweer tientallen jaren in Noord-Amerika. Hij schrijft in het Haïtiaans Kreyol en in het Amerikaans-Engels. De bundel waar dit gedicht uit komt, Crossroads/Chimenkwaze (2013), is tweetalig; ‘chimenkwaze’ is de Kreyol schrijfwijze voor ‘chemins croisés’, oftewel kruispunt.

Ayibobo’ is een woord dat zich lastig laat vertalen. Ik denk aan ‘gezegend zij …’, maar dat is in het Nederlands niet meer gebruikelijk. Het hoort als een Bejahung en vaste respons in een vodou-ritueel, maar ‘amen’ of eventueel ‘halleluja’ heeft een veel zweveriger associatie. Het komt in de buurt van het ‘amen’ zoals dat wel wordt gebruikt door Afrikaans-Amerikanen, die met ‘amen!’ kunnen reageren als er iets heel waars wordt gezegd, en dan ook niet direct aan een kerkelijk gebruik refereren.

En dan is de titel van de bundel ook nog merkwaardig: op het kruispunt maakt men de definitieve keuzes van het leven en raakt onze werkelijkheid aan de werkelijkheid van de spirits. Tot ver in onze eigen negentiende eeuw was het bekend dat je omstreeks middernacht naar een kruispunt kon gaan om daar de duivel te vragen wat je wilde. Die zou jou dat dan geven, in ruil voor je ziel wanneer je zou sterven. Blueszanger Robert Johnson refereert eraan in zijn ‘Crossroad’ (‘I went to the crossroad, fell down on my knees’) en in de Afrikaans-Amerikaanse wereld is ‘crossroads’ een beladen begrip.

Ook in Haïtiaanse vodou is het kruispunt een beladen plek. Dichter Joachim stelt zich met deze titel op tussen het goddelijke en het menselijke: de dichter geeft door van hoog naar laag en terug, als een omvormer, een transformator. Zij/hij staat op, of is zelf, een tussenplek.

Waar is dat dan? Oh, gewoon in deze werkelijkheid. Soms laat ik zomaar een zak popcorn open vallen op het kruispunt vlakbij m’n huis en ook ben ik ineens vergeten dat er geen dop zit op de fles rum die ik uiterst toevallig in m’n hand heb. Tja, je moet soms even met de Lwa van het kruispunt overleggen. Maar wie in Almere bedenkt dat een nette oude dame, die even is gestruikeld is met al die etenswaren, dat aan het doen is?

*De Terras-redactie schreef deze inleidende woorden in de nieuwsbrief: “Voor het Cariben-nummer schreef Maria van Daalen een intrigerende tekst over Haïtiaanse vodou (‘nooit voodoo’!) en kunst. Ze bespreekt bijvoorbeeld enkele voor ons vreemde taferelen uit de roman Hadriana in al mijn dromen van grand old man René Depestre, maar voegt ook de daad bij het woord door een vertaling af te leveren van een bedrieglijk eenvoudig lijkend gedicht van Jean Dany Joachim, afkomstig uit zijn tweetalige bundel Crossroads/Chimenkwaze. De vertaling daarvan is op zichzelf al een kruispunt, en laat dat nou net een bijzonder beladen plek zijn – zelfs als zo’n kruispunt zich gewoon in de Almeerse werkelijkheid bevindt. De volledige versie van ‘Kunst en vodou: een kruispunt’ is te vinden in Terras #18 ‘Cariben’.” (De tekst hierboven wijkt iets af van de gedrukte tekst.)

**Er valt heel veel meer te zeggen, bijvoorbeeld over het ‘blanc’ bij Depestre. De gruwelen van de slaventijd zijn ook op Haïti permanent aanwezig in kunst en literatuur. Ik koos er hier voor om te wijzen op wat de lezer van buiten Haïti wellicht ontgaat. De ‘République d’Haiti’ bestaat sinds 1 januari 1804, en haar onderdanen zijn daar trots op.

NIET HET NOS-JOURNAAL

Nu KLM failliet is, is besloten om van Schiphol een nieuwe en bijzondere stad te maken met inpandige shoppingmalls.

De nieuwe stad wordt in haar geheel energieneutraal met warmtepompen, windmolens, zonnecellen en deels met weilanden op het dak, waar de ganzen die er toch al waren, zullen worden gehoed, en waarvan vlees, eieren en ganzendons zullen worden verhandeld.

De aanwezige luchtschepen worden alle dicht bijeen geparkeerd en omgebouwd tot woningen die speciaal geschikt zullen zijn voor woongroepen. De kleinere vliegtuigen kunnen als één villa gekocht worden.

NB: De vliegtuigen zijn vastgezet, met verbindingen voor elektriciteit, riolering en water in/naar de grond eronder, en zijn niet verrijdbaar.

De landingsbanen worden sloten. Zulk wateroppervlak glimt ook maar bevat aanmerkelijk meer flora en fauna.

Het hele gebied inclusief de Haarlemmermeer, is benoemd tot stiltegebied en er geldt voortaan een vliegverbod.

De voorlopige naam van de nieuwe stad is Nieuw-Hoekstra.

‘THUIS’

THUIS
mijn Sepiastraat is okergeel // de hoge lucht ziet blauw
zonlicht opent raam en schaduw // zingt ik ben van jou

de hoek is rond het hart is rood // een lied dat hier begon
waar ligt het smeltpunt van geluk // en waar de horizon