1
Ik luister buiten naar het lied van de merel.
Een hommelkoningin vliegt rond bij de zwarte-bessen-bloesem
maar de knoppen zijn nog dicht.
Dan de rozemarijnstruik maar even afspeuren.
Paarse gapende kelkjes. Gelukkig. (Geland.)
De eenzame bruine kikker bromt in zijn waterbadje.
Hij wil niet weg.
Maar er komt nooit bezoek.
De merel geeft zijn fluitconcert.
Zo heeft hij gefloten voor alle andere heiligen, eeuwen geleden.
Altijd hoog boven hun hoofd. (Staat hij weleens op een schilderij? Jan van Eyck, Brueghel, Petrus Christus?)
Er breekt een zeldzaam blauw tussen het lichte wolkendek door. Overal dunne witte randen langs het zachte grijs. En blauw, daarachter.
In plaats van de engel landt er nu een ekster. Alleen als ik stil zit.
De rooddoorschijnende, vers geopende handjes van de esdoorn vormen een vévé
voor Manbo Ayizan en Papa Loko.
‘Ayizan, salu Legba é !’
‘Doe eerst de deur open.’
Legba doet de deur open.
de deur naar de werkelijkheid
naar het lied
naar het zingen
naar hoe de wit-roze kersenbloesems in de hele straat, twee weken lang, drie rijen kersenbomen breed
de hemel boven onze hoofden houden
vol wiegelende takken en bevende schaduwpartijen
hoe de kersenbloesems loslaten en zweven
zweven
naar aarde
‘balanse balanse balanse’
houd uw evenwicht
ik luister
ik luister naar de taal en het zweven
Ik schrijf alleen op wat er gebeurt.
Gran Bwa woont in de esdoorn.
De esdoorn komt uit Canada. Meer precies: uit Chambly, Québec.
Gran Bwa reisde met mij mee uit Haïti.
De esdoorn heb ik illegaal ingevoerd. Als zaailing. Per KLM.
Gran Bwa woont overal waar het buiten is. Hij is de sapstroom, de vegetatie, de groei en de barstende knoppen. De woudreus, de iroko, die het bos overziet, die staat en toch constant verandert. Beweegt.
Locatie, daar gaat het om.
Mijn locatie is dit gedicht.
…
2
Ik luister aan het water naar het gedicht.
Overal wuift het fluitenkruid
met ragfijne witte bloemschermpjes,
het ‘Hollands kant’.
Bolle gele bloemtrosjes wiegelen op dunne stengeltjes. Koolzaad en meer koolzaad, bosje na bosje, een sloot lang.
Een dagpauwoog. Een atalanta. Nog een,
een klein witje, voortgeblazen door de wind
die stevig zuid-zuid-west is: wandelend vind
ik telkens die eerste vlinder, heel alleen
nog, op zoek naar… ja, wat? Een vlinder die heen
en weer dartelt als de ander begint
met de bruidsvlucht, erop af gaat, kleurenblind
de feromonen herkent en volgt in het
luchtspoor van vleugelslag op… klap!… vleugelslag
en twee bonte zandoogjes achter huis
die elkaar vooreerst niet de tuin uit vechten,
de tere vlindervleugels tot rafels slaan –
dat komt nog
ga opzij, kleintje, zoek een bloem,
zoek honinggeur, duik, vlieg
de tuin uit
…
3
Ik vlieg de tuin uit.
Het gedicht knikt mij toe, als Jan van Eyck, als de kardinaal die knielt
aan de voeten van Onze Lieve Vrouwe.
Ik veeg de rafels bijeen.
De wereld is uit elkaar aan het vallen,
ik heb er geen invloed meer op,
mijn vleugelslag heeft er geen invloed meer op.
Waar is het nieuws dat ik trap op een vlinder
die de orkaan veroorzaakt?
…
4
Ik adem en de naam
wolkt langzaam uit mijn mond
Een regenworm steekt zijn hoofdje omhoog
Wanneer is de aarde klaar?
Zij verandert in zichzelf en tolt langs de hemel
Vandaag zag ik Michel, hij woont in Nazon,
Michel zit vermoeid op straat en kijkt
langs de flanken, daar staat
de magistraat van de cacicazgo van Jaragua,
Cacique Anacaona, de moeder/de dichter, gouden bloem,
draagt haar gouden speer losjes in haar rechterhand
en tikt er ongeduldig mee op haar linker:
wanneer begint het
het vuur uit de aarde, het gedicht,
de locatie
Waar is de naam
…
5
de Naam is overal
waar het Maken begint
…
6
Tom is in Buda/Pest
hij spreekt met Michel, online
er is een rivier die beide oevers verbindt
overal is water
water is mijn locatie
de weg van Agwe, Mèt Agwe, Agwe Tawoyo
‘Agwe, Agwe taroyo
mes ami ce pas promene cheche,
ki mete mwen la
O se Bondje avec la twa mwen
Ki mete mwen la
Peche d’la te
la vi’n nan men bondié’
‘Agwe, machtige Agwe!
lieve vrienden, we hoeven niet lopen zoeken
naar wie mij hier heeft neergezet
het was God zelf…’
ik woon op de bodem van de zee
waar Manbo LaSirenn schelpen voor me heeft achtergelaten
die ik vind als ik een vijver maak
als ik in de tuin sta te spitten om een vijver te maken
elk van haar schelpen is een bericht
ze vallen uiteen tot gruis als ik ze optil
ik hoef ze niet aan mijn oor te houden om haar bericht te horen
‘Fouye racine. Zoek naar de essentie
zoek naar de wortels, naar de basis
die er niet is omdat die er is
zoals wij elkaars wortels zijn
omdat wij de basis zijn van aarde
ik zwem en in het zwemmen draait zij, de aarde
zo beweegt locatie
die is en voortdurend verandert
adem in water
draag vuur in aarde
open het licht’
…
7 epiloog
Const, cracht, wille, zonder daet,
daerof en comt goet no quaet.
Ende hoge daet zonder wise raden,
dats een recht beghin van scaden.
Met wisen rade const beleit,
dats een behouden aerbeit.
Ende cracht met wizer const tezamen,
dat brinct tweerc te zire namen.
[…]
[Maer] aerbeit ende const tezamen
beroert zinnen ende lechamen.
We gaan talent en vermogen in daden
omzetten, ten goede, dus niet ten kwade
want werkzaam zijn met ons talent
ontroert… en zo verandert de mens
[…]
Die rude en weet hoe verre, hoe bi
den rechten loon der consten zi.
Dus willic minen waghen mennen
an die de weghe der consten kennen.
So sal mijn pine in den fijn
na rechter werde vergouden zijn.
Er zijn er altijd, aan hun hart wil niets raken
dan werkt geen kunstwerk dat schuurt bij het maken
dan werkt ons werk niet, dan scheuren de dagen
de levens, de aarde, het licht kan niet dragen
maar denk aan de vlinder, één hand al kan strelen
aanraken en tasten, uit één groeien velen
wij brengen geopend het licht en het zweven
van bloesems naar aarde, van aarde naar leven
– – –
<tenslotte>
‘Oh zwak, vernuftig, broos geval,
sneeuw of glas ben je van nature,
zeg niet: ‘Doen we later wel’,
want morgen zijn ze op, jouw uren.
Waar vind je ooit, voorbij de gure
dood, voortduren
wat leeft? Toch niets? Want dood komt echt.
Al zou je op vervulling aansturen
van wensen, dure,
de dood stelt iedereen terecht.’
‘O cranc, onseker, broosch engien,
snee of glas als dijn nature,
niet en sech: ‘Dit sal ghescien’,
want du ne hebs morghen tijt no ure.
Waer vintstu eenighe creature
die ghedure
jeghen de doot, die commen moet?
Al eist so, datti hier ghebuere
dijns weinschens cuere,
de doot die werpt di onder voet.’
Nee!
Nee, zeg:
‘O vroilic herte, solazelic bloet…’
‘Oh lieve ander, hartelijke vriend…’
Zeg: ‘Zing!’
ZING!
het lied maakt de wereld
de wereld komt voort uit het lied
toen God zei ‘er zij licht’, zong hij
daarvan ben ik overtuigd
‘fiat lux’?
ja, uit het woord
maar…
uit het lied
uit de dans
uit het maken
uit het maken groeit de wereld
‘LUNYON FE LA FOS’
en Spirit danst