Aan de rand van de Lage Vaart staat een meisje. Ze plukt bloemen. Fluitenkruid, paardenbloem, madelief, een schattig boeketje. Ik zou een kind van hoogstens acht niet zo dichtbij het water laten. Het water is diep. Erger nog, ze staat op skates die ze niet zomaar kan afschudden als ze erin valt. En die dan ineens ontzettend zwaar zijn.
Tussen de dichtstbijzijnde huizen en de vaart is nog minstens 30 meter grasland. Dat haal je nooit, zelfs niet als je het ziet vanuit huis, naar buiten schiet en begint te rennen. Ik fiets hoofdschuddend voorbij. Er iets van zeggen, dat zou ik anders gedaan hebben, op gevaar af dat de ouders me achterop komen, al zijn die in geen velden of wegen te bekennen. Maar nu met de coronasituatie… zucht.
Er zijn veel mensen op pad in de stralende zon, ook met kinderen en honden, en ze houden keurig afstand. Sommigen honden zijn niet aangelijnd. Het gaat goed, maar oh wat dom als je op een fietspad wandelt. Ik houd alweer mijn mond, probeer de honden zwijgend te ontwijken.
De groepjes kinderen, met of zonder ouders er ver voor of achter, gedragen zich voorbeeldig. Zodra er een fietser aankomt splitst de groep zich en de kids schieten aan weerszijden de berm in. De kleinsten zwaaien en roepen een lieve groet. Ik lach, steek m’n hand op en peddel kalm verder.
…
Dan verschijnt de zoveelste groep stoere mannen in de verte. Racefietsen, helmen, strakke broeken en zonnebrillen, gespannen kuiten. Zo’n man als die voorop fietst heeft bijna nooit een helm op. Hij schreeuwt al van veraf en zwaait woest met één arm. Of iedereen even uit de weg wil gaan. Vriendelijk is anders.
Ik trek een gezicht, steek nog net niet m’n tong uit. Idioten. Dit is een fiets- en wandelpad voor buurtgenoten en andere Almeerders. Waarom nemen ze de Trekweg niet? Daar kunnen ze racen. Hier is dat stompzinnig en gevaarlijk, met al die kleine kinderen op minifietsjes en die honden.
Ik zie dit nu week in week uit gebeuren, langs de Lage Vaart, en steevast rijden die mannen met de wind in de rug. Dat weet ik zeker, want ik ploeter er steeds dapper tegenin op mijn stevige Gazelle-oma-fiets. Ik verdenk die mannen ervan dat ze de trein nemen naar Zwolle, Kampen, of Lelystad, met die fietsen, en dan met de wind in de rug terugrijden. En doen alsof ze geweldig hard werken om in Amsterdam te komen. Of hetzelfde omgekeerd, al naar gelang de windrichting. En maar schreeuwen tegen de mensen en kinderen voor wie het pad bedoeld is.
Ik overweeg om een T-shirt met een opruiende tekst aan te trekken, zoiets als ‘Racefietsen De Plomp In’. Helaas is m’n torso lang niet breed genoeg om zo’n tekstje leesbaar te tonen.
…
Pal tegenover de Rooie Donders hebben kinderen over een tiental meters het hele fietspad volgetekend met kleurige dieren en figuren. Vrolijk en jofel. Ik fiets er blij overheen en bedank ze in stilte voor de fijne feestversiering.
In de ramen staan beren. Teddyberen, ijsberen, panda’s, miniberen, en hier en daar een poes. Oh nee, die is echt. Mijn kleindochter heeft zorgzaam al m’n speelgoedtijgertjes bijeengezocht en bij mij in het raam gezet, bij ontstentenis van beren. Soms hoor ik de langs lopende kids tellen, allemaal op berenjacht, of op wat-voor-speelgoedbeesten-dan-ook-jacht.
…
Voor de bouwmarkt staat een lange rij mensen, allemaal keurig op 1,5m van elkaar. Er staat een man van de bouwmarkt bij. ‘Komt u ook een pakje ophalen?’, vraagt hij vriendelijk. Oja, de PostNL-lokatie is tegenwoordig hier. Nee, ik wil speelzand kopen. Dan mag ik direct naar binnen. Maar het speelzand is helemaal op. Er ligt gewoonlijk een enorme pallet mee vol. Het metselzand is ook al bijna weg.
Ik wandel hoofdschuddend de winkel uit, maar voordat ik het verplichte winkelmandje weer kan inleveren, stuit ik op een stellage met ‘gratis meenemen’. Kleine coniferen, witte-bessenstruiken, bramen. Alles volkomen uitgedroogd. Die arme planten. Ik neem een braamstruikje mee, een beetje water verricht wonderen en bramen zijn veredeld onkruid, die redden het wel. De vriendelijke man buiten lacht als hij me ziet, ‘dat had u niet gedacht, dat u nog met een gratis plantje…’. Zo is het.
…
De braam staat inmiddels in de tuin en zo te zien is hij aardig opgefleurd. Bij mij in de tuin groeit alles.
‘Hoe komt dat, oma?’
Nou, ik praat ertegen. Ik praat tegen jou toch ook?
‘Groei ik daar dan van? Oh maar oma, als ik nou tegen jou praat…’
Hahaha!