maar taal zelf is een cel met tentakels
grijpt om zich heen, bevestigt zich aan elk uitsteeksel
zodat we gaan zien door de bril van het woord, van een
slechts langzaam slijtende bedekking
vol dubbelduidigheden
metafoor op metafoor gestapeld
steeds wolliger en verdwenen de contouren,
de scherpte. het bestaan.
taal bestaat niet, dat vergeten we
weleens. het is geproduceerd geluid, door de stembanden,
de tong, het verhemelte – semantisch
een vergissing: van het o zo zachte brein
dat zich wentelt in haar harde schil als een roomvulling
in een chocolade ei.
niemand kent taal. taal woekert gezellig
in kunst en cultuur en krant en in kreten
van de gemartelde mens, als hij nog bij stem is tenminste
groei zelf wordt benoemd en als zodanig
gevangen in suikerwater, op alcohol
getrokken, niet gemaakt
– genitus, non factus –
in de naam van
in de vrijwel eeuwige naam van
onze onvergetelijke aberratie: te moeten
betekenis geven
die er niet is: geheiligd zij de Naam