toen je lay lady lay zei, ik niet langer
daar lag of mocht liggen, allang een ander
daar lag, toen het kind huilde en vroeg om
liefde, en aandacht, toen het koud was, hoe
de deur dicht sloeg, door de wind, moe, zo moe
was de onmacht, ik hield het tegen, stom
geworden van ontroostbaarheid, verander
niets, houd vast, nooit meer werd deze buik zwanger
opengesneden en het bloedt. eindelijk
kent deze hand wat er mist, neemt het hart
zichzelf mee, op reis, er is geluk, leest
aren, en letters, en muziek. geneest
niets meer dat niet al levend was, is, start
opnieuw, met hetzelfde, de tekst een lyric
…
Uit: ‘ALS EEN ZWERFKEI / Dichters over Dylan’, ed. Kees ‘t Hart & John Schoorl, Nijgh & Van Ditmar 2015, p. 40